Wanneer bij de aanleg van het werk uit het onteigende vermarktbare bodembestanddelen vrijkomen, heeft de eigenaar aanspraak op een deel van het voordeel dat daardoor wordt ondervonden.

Hoe moet de omvang van dit voordeel bepaald worden? Daarover heeft de Rechtbank Overijssel op 4 december 2019 geoordeeld (ECLI:NL:RBOVE:2019:4952).

Bodembestanddelen

Casus

Door de Staat werden onteigend enkele gronden voor de aanleg van een zwaaikom (een mogelijkheid voor schepen om te keren) in het Twentekanaal. Rond de zwaaikom werd een damwand geslagen.

 

De bij de aanleg vrijkomende bodembestanddelen konden vermarkt worden. De kosten verbonden aan het slaan van de damwand waren echter zodanig hoog dat er geen opbrengst zou resteren, wanneer deze kosten op de opbrengst van de bodembestanddelen in mindering zouden worden gebracht.

 

Lees meer op ons onteigeningsblog