Een camera legt beelden vast. Deze beelden kunnen persoonsgegevens bevatten.

Wat is het wettelijk kader?

Een ondernemer moet voldoen aan de eisen van de AVG als hij camera’s wil gebruiken voor zijn eigen belang. Bij de inzet van cameratoezicht moet de verwerkingsverantwoordelijk tevens een Data Protections Impact Assessment (DPIA) uitvoeren. Daarnaast kan een bedrijf enkel cameratoezicht inzetten, indien het bedrijf een wettelijke grondslag heeft om persoonsgegevens te verwerken.

 

Voor bedrijven vormt het gerechtvaardigd belang de belangrijkste grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens door middel van cameratoezicht. Met het plaatsen van camera’s kunnen zij hun eigendommen beveiligen en de personen en goederen die aan hun zorg zijn toevertrouwd.

Gerechtvaardigd belang

De Autoriteit Persoonsgegevens heeft op 1 november 2019 een toetsingskader voor dit begrip gecreëerd. Dit toetsingskader bevat drie voorwaarden aan de hand waarvan nagegaan moet worden of er een gerechtvaardigd belang in het spel is. Op grond van voornoemde normuitleg moet de verwerkingsverantwoordelijke nagaan:

  • of het belang daadwerkelijk gerechtvaardigd is;
  • of de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is om het gerechtvaardigd belang te kunnen beschermen;
  • of dat gerechtvaardigd belang prevaleert boven de belangen van de betrokkene. Bedrijven moeten in de eerste plaats dus zelf de verschillende belangen afwegen.

1) Belang moet gerechtvaardigd zijn

De eerste voorwaarde is dat de belangen van de gebruiker of een derde gerechtvaardigd moeten zijn. Dit betekent dat het belang in de wet beschermd moet zijn of in rechte afgedwongen kan worden. Een voorbeeld is het recht om je eigendom of privéleven te beschermen. Omdat bedrijven hun eigendommen mogen beschermen, kan het instellen van cameratoezicht om eigendommen te beschermen als een gerechtvaardigd belang worden aangemerkt.

 

Het belang moet daarnaast voldoende concreet zijn. Belangen die puur speculatief, afgeleid of toekomstig zijn, worden niet als een gerechtvaardigd belang beschouwd.

 

2) de verwerking van persoonsgegevens moet noodzakelijk zijn

De tweede voorwaarde is dat de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is om het gerechtvaardigd belang te kunnen beschermen. Hierbij moet de verwerkingsverantwoordelijke beoordelen of er minder verstrekkende middelen mogelijk zijn die hetzelfde doel bereiken (subsidiariteit) en of het gebruikte middel in overeenstemming is met het nagestreefde doel (proportionaliteit).

Bij de inzet van cameratoezicht op bedrijventerreinen zal een bedrijf dus moeten nagaan of cameratoezicht noodzakelijk is gelet op het nagestreefde doel. Als de eigendommen van bedrijven met andere middelen (hekwerk of beveiliging) al voldoende worden beschermd, is er geen noodzaak voor het inzetten van camera’s.

 

3) Belangenafweging

De derde en laatste voorwaarde houdt in dat de verwerkingsverantwoordelijke een belangenafweging moet maken tussen de zijn belangen en de belangen van betrokkenen. Hierbij zal de verwerkingsverantwoordelijke onder meer de volgende factoren moeten betrekken:

  • de gevolgen voor de betrokkenen;
  • de (aanvullende) waarborgen die getroffen zijn om ongewenste gevolgen voor de betrokkenen te beperken;
  • de ernst van de inmenging op het grondrecht van de betrokkenen;
  • of de verwerking van persoonsgegevens voor de betrokkenen redelijkerwijs te verwachten valt.

 

Als uit de belangenafweging blijkt dat de belangen van betrokkenen zwaarder wegen dan het belang van de verwerkingsverantwoordelijke, dan is verwerking van de persoonsgegevens niet toegestaan.

Rol gemeenten

Het cameratoezicht op bedrijventerreinen dient in beginsel beperkt te blijven tot het eigen terrein van het betreffende bedrijf. Slechts indien het in beeld brengen van de openbare ruimte onvermijdelijk is voor de beveiliging van personen en goederen die aan hun zorg zijn toevertrouwd, mogen bedrijven de openbare ruimte filmen.

 

Cameratoezicht door bedrijven om de openbare orde te bewaken in openbare ruimtes is niet toegestaan. Dit is voorbehouden aan de gemeente op grond van artikel 151c Gemw. De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde (artikel 172, lid 1, Gemeentewet). Ook als bedrijven cameratoezicht hebben ingesteld op delen van openbare plaatsen, blijft de burgemeester verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde op deze plaatsen.

Wat te doen met de beelden

Wanneer de beelden eenmaal zijn vastgelegd, mogen zij niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is. De opgeslagen beelden moeten ook op een juiste wijze worden bewaard en beveiligd. Met het uitvoeren van de eerder genoemde Data Protection Impact Assessment wordt duidelijk welke maatregelen noodzakelijk zijn. De plan-do-check-act-cyclus is een instrument om het beveiligingsniveau te garanderen. Hierbij dient het veiligheidsniveau om te zoveel tijd te worden gecontroleerd en getest.

Advies

Het instellen van cameratoezicht vergt een zorgvuldige voorbereiding vooraf. Breng eerst in kaart met welke belangen je als bedrijf rekening moet houden, weeg die belangen vervolgens zorgvuldig af voordat het cameratoezicht wordt ingesteld en leg de belangenafweging vast. In de verplichte DPIA zal deze belangenafweging ook moeten worden vastgelegd.