Wanneer is er reden om meer dan 50% van de schade van het slachtoffer te vergoeden?

Art. 185 WVW in hoofdlijnen

Zoals bekend, legt art. 185 WVW een verzwaarde aansprakelijkheid op de eigenaar/houder van een motorrijtuig voor schade die fietsers of voetgangers lijden als gevolg van een aanrijding met een motorrijtuig. De aansprakelijkheid is niet onbeperkt. Er is in elk geval geen ruimte voor aansprakelijkheid wanneer de voetganger of fietser ten tijde van de aanrijding 14 jaar of ouder is en de aanrijding te wijten is geweest aan overmacht aan de zijde van de automobilist. Evenmin zal de schade van de zwakkere verkeersdeelnemer worden vergoed als het ongeval te wijten is aan zijn eigen opzet of bewuste roekeloosheid. Zowel voor overmacht als voor opzet en bewuste roekeloosheid geldt dat het voor de automobilist niet gemakkelijk is aan te tonen.

 

Wanneer de bestuurder van een motorrijtuig zich niet op overmacht noch op opzet of bewuste roekeloosheid van het slachtoffer kan beroepen, komt in de relatie met slachtoffers van 14 jaar en ouder in elk geval  50% van de schade van het slachtoffer voor rekening van de bestuurder. Dit is de zogenaamde 50%-regel. Ten aanzien van de andere helft van de schade is beslissend in hoeverre de gedragingen van de bestuurder en die van het slachtoffer tot de schade hebben bijgedragen. Daarbij zal de bestuurder alleen dan meer dan 50% van de schade behoeven te vergoeden als zijn gedragingen in verhouding tot die van het slachtoffer voor meer dan 50% tot de schade hebben bijgedragen, ofwel de in art. 6:101 lid 1 BW bedoelde billijkheid een aangepaste verdeling eist. Zie bijvoorbeeld HR 24 december 1993, NJ 1995/236.

 

Hoe pakt dat in de praktijk uit? Wanneer is er reden om meer dan 50% van de schade van het slachtoffer te vergoeden?

De verdeling van de resterende 50%

Uitgangspunt is dat de verdeling van de resterende 50% van de schade over de automobilist en het slachtoffer plaatsvindt op basis van een causale verdeling en eventueel nog de billijkheidscorrectie.

 

Om de causale verdeling vast te stellen, moet worden nagegaan in hoeverre de gedragingen van de automobilist en het slachtoffer aan het ontstaan van het ongeval en de schade hebben bijgedragen.

 

In hoeverre kan het resultaat van de causale verdeling vervolgens nog op basis van billijkheidsoverwegingen worden bijgesteld? Deze mogelijkheden zijn beperkt.

Geen bijstelling op basis van het Betriefsgefahr

Het zogenaamde Betriefsgefahr dat eigen is aan motorrijtuigen kan na toepassing van de 50% regel in elk geval niet leiden tot een hogere vergoeding voor het slachtoffer dan de 50% die hem al toekomt. De 50%-regel is immers als zodanig al gebaseerd op de billijkheid in verband met het gevaar dat een motorrijtuig door zijn massa en snelheid voor een ongemotoriseerde weggebruiker oplevert. Dat betekent dat het gevaar dat eigen is aan het motorrijtuig reeds is geïncorporeerd in de 50%-regel en dus niet daar buiten om nog tot een verdere correctie op het resultaat van de causaliteitsafweging kan leiden. Zie HR 3 juni 2005, NJ 2005/286. Ook het onderscheid tussen sterkere en zwakkere verkeersdeelnemers kan na toepassing van de 50%-regel op zich zelf geen aanleiding geven tot toepassing van de billijkheidscorrectie.

En de ernst van de schade?

Toepassing van de billijkheidscorrectie kan in beginsel wel worden gerechtvaardigd door de ernst van de schade van het slachtoffer. Zie HR 24 september 2004, NJ 2005/466 en HR 22 april 2005, NJ 2006/20.

 

Dat is na toepassing van de 50% regel echter anders wanneer het ongeval voor het grootste deel is veroorzaakt door het slachtoffer en de causale bijdrage aan de zijde van de automobilist beperkt is. Stel bijvoorbeeld dat de automobilist voor 15% heeft bijgedragen aan het ongeval, terwijl de bijdrage van het slachtoffer op 85% moet worden gesteld. Dan is er, ook als het slachtoffer bij het ongeval ernstig letsel heeft opgelopen, geen reden om de schadevergoedingsplicht van de automobilist op een hoger percentage dan 50% te stellen. Door de toepassing van de 50% regel is de schadevergoedingsplicht van de automobilist immers al fors, te weten met 35% verhoogd ten opzichte van de op de wederzijdse causaliteit gebaseerde uitkomst. In een dergelijk geval is er geen grond voor een nadere billijkheidscorrectie. Zie Rechtbank Gelderland 8 maart 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:987.

 

Wanneer dus het gedrag van het slachtoffer voor meer dan 50% aan het ontstaan van het ongeval heeft bijgedragen, blijft de schadevergoeding beperkt tot 50% en is er geen grond meer voor toepassing van de billijkheidscorrectie.