In deze kwestie stonden twee vragen centraal. Wat is precies te verstaan onder het begrip ‘weg’ in de APV? En wanneer is een weg als een openbare weg te beschouwen?

Burgemeesters en wethouders van Leudal traden handhavend op tegen een grondeigenaar die asfalt van zijn perceel had verwijderd. Dat asfalt maakte deel uit van een keerlus, die het mogelijk maakte dat vrachtwagens konden keren.

 

Ingevolge artikel 2.11 APV is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning in een weg verandering te brengen. Voor de betekenis van het begrip weg wordt verwezen naar de Wegenverkeerswet. In deze wet is het begrip ‘weg’ gedefinieerd als “alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten”.

 

De rechtbank had het besluit tot handhaving vernietigd, onder meer vanwege het feit dat het vernielde wegdeel geen openbare weg zou zijn in de zin van de Wegenwet. In hoger beroep betoogde het college dat de rechtbank daarmee een onjuiste definitie van het begrip weg had gehanteerd, omdat de APV verwijst naar de Wegenverkeerswet en deze wet een andere definitie bevat. De Afdeling gaat in dit betoog echter niet mee (ABRvS 22 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3221). Daartoe wordt overwogen dat de bewuste bepaling van de APV strekt tot handhaving van de bruikbaarheid en het aanzien van de weg en derhalve mede tot handhaving van de openbaarheid van een weg in de zin van de Wegenwet. Voor zover artikel 2.11 van de APV ertoe strekt dat de rechthebbende op de weg ook openbaar verkeer moet toestaan buiten de reikwijdte van zijn duldplicht ingevolge de Wegenwet, dient die bepaling wegens strijd met de Wegenwet buiten toepassing te blijven. Een andere uitleg van de APV leidt volgens de Afdeling tot een onaanvaardbare doorkruising van de Wegenwet.

 

Beslissend werd daarom de vraag of het vernielde wegdeel een onderdeel vormde van een openbare weg in de zin van de Wegenwet. Rijkswaterstaat, die het asfalt had aangebracht op het moment dat de grond nog zijn eigendom was, had de bedoeling om de keerlus onderdeel van de openbare weg te laten zijn. Een appellabel besluit was daartoe echter niet genomen. Anders dan de rechtbank acht de Afdeling dit ook niet nodig. Voldoende is immers dat de rechthebbende aan de weg de bestemming van openbare weg heeft gegeven (art. 4 sub III Wegenwet). Weliswaar valt in de wetgeschiedenis te lezen dat “in elk geval nodig is een besluit van de Overheid, voordat een weg door het geven van bestemming openbaar kan worden, zodat twijfel ten opzichte van de openbaarheid niet behoeft te bestaan”, maar daarmee is niet meer bedoeld dan een “voor betrokkenen” kenbaar wilsbesluit. Ten tijde van de totstandkoming van de Wegenwet bestond het besluitbegrip zoals dit in de Awb is opgenomen nog niet. Dat in dit geval het wilsbesluit van de Staat voor de nieuwe eigenaar kenbaar was stond niet ter discussie, nu daarvan in de leveringsakte melding was gemaakt.