De rechtbank in Den Haag bepaalde in 2015 al dat de Nederlandse Staat onrechtmatig handelt als de broeikasgasemissie eind 2020 niet met minimaal 25% heeft gereduceerd. Het gerechtshof in Den Haag heeft deze uitspraak gisteren bekrachtigd (ECLI:NL:GRDHA:2018:2591).

Bescherming tegen klimaatverandering valt onder het EVRM

Het Hof is namelijk van oordeel dat op grond van artikel 2 EVRM op de Staat een positieve verplichting rust om het leven van burgers binnen zijn jurisdictie te beschermen, terwijl artikel 8 EVRM de verplichting schept om het recht op woning en privéleven te beschermen. Deze verplichting geldt voor alle activiteiten, publieke en niet-publieke, die de aldus beschermde rechten in gevaar kunnen brengen en geldt zeker als sprake is van industriële activiteiten die naar hun aard gevaarlijk zijn. Wanneer de overheid weet dat er sprake is van een reëel en onmiddellijk dreigend gevaar, moet de Staat preventieve maatregelen nemen om de aantasting zoveel mogelijk te voorkomen.

 

Na de feiten op het gebied van klimaatverandering te hebben geanalyseerd, oordeelt het Hof dat sprake is van ‘een reële dreiging van een gevaarlijke klimaatverandering, waardoor er een ernstig risico bestaat dat de huidige generatie ingezetenen zal worden geconfronteerd met verlies van leven en/of verstoring van het gezinsleven’. Uit de artikelen 2 en 8 EVRM volgt een verplichting voor de Staat om burgers tegen deze reële dreiging bescherming te bieden.

 

Een reductieverplichting van tenminste 25% per eind 2020, zoals de rechtbank heeft bevolen, is naar het oordeel van het Hof in lijn met de zorgplicht van de Staat. Doorslaggevend acht het Hof dat de Staat er voor 2011 nog vanuit ging van de reductiedoelstelling van 30% in 2020 en dat minder niet geloofwaardig was, gelet op de doelstelling om opwarming van de aarde met meer dan 2 o C te voorkomen.

Weren Staat

De Staat heeft tegen toewijzing van de vorderingen van Urgenda verweer gevoerd. Zo bracht de Staat onder meer het ‘waterbedeffect’ (als Nederland haar CO2-uitstoot meer reduceert dan binnen de EU afgesproken, dan ontstaat daardoor ruimte voor meer uitstoot bij andere EU-lidstaten, waardoor extra reductie zinloos is) en het risico op ‘carbon leakage’ (waaronder de Staat het risico verstaat dat bedrijven hun productie verplaatsen naar andere landen waar minder stringente broeikasgasreductieverplichtingen gelden) naar voren. Ook stelt de Staat dat klimaatverandering een wereldwijd probleem is, waarbij de emissie van Nederland in absolute zin verwaarloosbaar is.

 

Het Hof is echter ongevoelig voor deze argumenten: “Weliswaar onderkent (ook) het hof dat het gaat om een probleem op wereldschaal en dat de Staat dit probleem niet in zijn eentje kan oplossen, maar dat ontslaat de Staat niet van zijn verplichting vanaf zijn grondgebied naar vermogen maatregelen te nemen die, tezamen met de inspanningen van andere staten, bescherming bieden tegen de gevaren van ernstige klimaatverandering.”

Scheiding der machten

Tot slot doet de Staat een beroep op de trias politica. Door de Staat te bevelen de CO2-uitstoot te verminderen zou de rechtbank op de stoel van de wetgever zijn gaan zitten. Het Hof deelt dit standpunt niet. ‘Het hof is namelijk gehouden om rechtstreeks werkende bepalingen van verdragen waarbij Nederland partij is, zoals de artikelen 2 en 8 EVRM, toe te passen. Dergelijke bepalingen maken immers deel uit van de Nederlandse rechtssfeer en zij hebben zelfs voorrang boven Nederlandse wetten die daarvan afwijken.’

Uitspraak

Het Hof komt – net als de rechtbank – tot de slotsom dat de Staat onrechtmatig handelt (lees: in strijd met de zorgplicht van artikelen 2 en 8 EVRM) als zij niet ten minste 25% reductie van broeikasgasemissie realiseert per eind 2020.

 

Dit blog werd geschreven door mr. Jonne Fluitsma. Jonne was bij Nysingh werkzaam van 2017 tot 2021.