Het wetsvoorstel Wet opheffing verpandingsverboden is in (internet)consultatie gegeven; tot en met 22 augustus 2018 kunt u hier aan deelnemen.

Het verpandingsverbod is een doorn in het oog van kredietverstrekkers. Een kredietverstrekker wil graag zoveel mogelijk zekerheid dat het door haar verstrekte krediet ook daadwerkelijk wordt terugbetaald. Als zekerheid kan een kredietverstrekker onder meer een pandrecht op vorderingen verlangen. Indien de kredietnemer zijn verplichtingen richting de kredietverstrekker vervolgens niet nakomt, kan de kredietverstrekker zijn pandrecht uitwinnen en de vorderingen van de kredietnemer op zijn debiteur innen.

 

Er zijn echter debiteuren die niet willen worden geconfronteerd met een andere partij aan wie betaald moet worden. Naast praktische bezwaren brengt een andere partij, aan wie betaald moet worden, ook administratieve rompslomp met zich mee. Daar zitten bedrijven niet op te wachten.

 

Deze bedrijven nemen in hun overeenkomsten of hun algemene voorwaarden dan vaak een niet-overdraagbaarheidsbeding of verpandingsverbod op. Indien een dergelijk beding of verbod is opgenomen dan is het niet toegestaan hun vordering over te dragen of te verpanden aan een derde.

 

In (delen van) de retail- en bouwsector komt het veelvuldig, bijna standaard, voor dat de overdracht of verpanding van vorderingsrechten contractueel wordt uitgesloten. Het gevolg hiervan is dat een vordering op een klant dan niet kan worden verpand of overgedragen. Dit zet de kredietverlening onder druk. Enerzijds kunnen deze vorderingen dan niet meer worden ingezet als dekking voor een financiering of krediet. Anderzijds kan een kredietverstrekker niet zien of een vordering onoverdraagbaar of niet verpandbaar is. Dat maakt het voor de kredietverstrekker lastig om haar kredietrisico in te schatten.

 

Het huidige kabinet wil kredietverlening aan bedrijven stimuleren om daarmee een impuls te geven aan nieuwe investeringen en innovatie. In onze omliggende landen, zoals Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk, is de werking van onoverdraagbaarheids- en niet-verpandingsbedingen al beperkt of afgeschaft. Nu deze bedingen contractueel nog wel in Nederland kunnen worden overeengekomen, leidt dit ook tot een verstoring van het level-playing-field ten nadele van het Nederlandse bedrijfsleven. Het kabinet heeft daarom dit wetsvoorstel voorbereid. De inzet is om op deze wijze te komen tot een verruiming van het kredietpotentieel voor het bedrijfsleven.

 

Het wetsvoorstel strekt ertoe dergelijke bedingen, die de overdraagbaarheid of verpanding van geldvorderingen op naam uitsluiten, onmogelijk te maken, op een wijze die niet onnodig ingrijpt in de contractvrijheid van partijen. Een kernelement daarvan is dat het moet gaan om vorderingen die in het normale handelsverkeer, dat wil zeggen: in de uitoefening van een beroep of bedrijf, tussen ondernemingen zijn ontstaan. Particuliere vorderingen worden door dit wetsvoorstel niet geraakt. Hiermee wordt ook aangesloten bij de ontwikkelingen in de ons omringende landen. Zo is in het Duitse Handelsgesetzbuch in essentie geregeld dat handelsvorderingen tussen kooplieden steeds overdraagbaar zijn. Met de aanpassing van het verpandingsverbod in dit Voorontwerp worden de concurrentie voorwaarden met onze omliggende landen daardoor dus ook meer gelijkgesteld.

 

Thans is dit Wetsvoorstel in consultatie gegeven. De einddatum van de consultatie is 22 augustus 2018. Deze – op het oog kleine – wetswijziging zal tot gevolg hebben dat straks zakelijke geldvorderingen op naam weer kunnen worden ingezet voor financieringsdoeleinden. De verwachting is dat dit een positief effect zal hebben voor investeringen en innovatie.

Meer informatie

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Carla Nijhuis, E: carla.nijhuis@nysingh.nl | T: 026 357 56 32.