De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 13 november 2019 een interessante uitspraak gedaan.

De uitspraak ging over de kring van belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij een last onder dwangsom (ABRvS 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3808).

Last onder dwangsom

Casus

Het gaat in de uitspraak om een last onder dwangsom met betrekking tot een bedrijfsverzamelgebouw met daarin voor verhuur bestemde bedrijfsunits. Twee van die bedrijfsunits worden verhuurd aan twee personen die op de benedenverdieping hun bedrijfsruimte hebben. Op de bovenverdieping van de bedrijfsunits wonen zij, wat in strijd is met de regels van het bestemmingsplan. Het college van B&W van Schagen legt daarom een last onder dwangsom op aan de mede-eigenaar om zo de bewoning te doen staken.

 

Naast de eigenaar komen de twee huurders in bezwaar en beroep op tegen deze last onder dwangsom. De rechtbank komt tot het oordeel dat de twee huurders geen belang hebben dat rechtstreeks is betrokken bij de last, omdat de last niet tot hen is gericht en zij dus ook geen dwangsommen kunnen verbeuren. Zij hebben daarmee een van de eigenaar afgeleid belang. Als zodanig zijn zij volgens de rechtbank geen belanghebbende bij de last als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Aan een inhoudelijke behandeling komt de rechtbank om die reden niet toe.

Oordeel van de Afdeling

De twee huurders komen tegen dit oordeel op bij de Afdeling, die als volgt overweegt over de belanghebbendheid. De Afdeling herhaalt allereerst de hoofdregel dat in beginsel slechts de overtreder belanghebbende is bij de oplegging van een last onder dwangsom, omdat de last onder dwangsom tot hem is gericht en alleen hij de dwangsom kan verbeuren. Dat sluit echter niet uit dat ook een ander dan de overtreder belanghebbende kan zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

 

In dit geval oordeelt de Afdeling dat de huurders van de bedrijfsunits een eigen belang hebben dat rechtstreeks is betrokken bij het besluit, omdat de opgelegde last onder dwangsom tot doel heeft de bewoning van de units te beëindigen. Hoewel zij niet de dwangsom zullen verbeuren, is daarmee wel een fundamenteel recht in het geding – het woonrecht – zodat de appellanten als belanghebbende moeten worden aangemerkt.

 

Interessant is daarbij dat de Afdeling – anders dan de rechtbank – het leerstuk van het afgeleid belang niet benoemt in haar overwegingen, hoewel het belang van de huurders in principe voortvloeit uit de contractuele relatie die zij met de verhuurder hebben. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de last als doel heeft om de bewoning door de huurders te beëindigen wat op zichzelf een eigen belang vormt dat rechtstreeks door het besluit wordt geraakt. Aan het leerstuk van het afgeleid belang wordt dan niet meer toegekomen.

Voor de praktijk

Voor de praktijk is in ieder geval van belang dat andere personen dan tot wie een last onder dwangsom zich richt, belanghebbend kunnen zijn bij een last onder dwangsom. Het moet dan wel gaan om een fundamenteel recht dat in het geding is, zoals het recht op een woning. Deze personen kunnen dan ook rechtsmiddelen aanwenden tegen de last zoals het maken van bezwaar en het instellen van beroep.