Wanneer een werknemer een ziekte oploopt die verband houdt met zijn werkzaamheden, kan hij zijn werkgever aansprakelijk stellen voor de schade die hij door de ziekte lijdt. Daarvoor zal hij echter wel het oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en de schade moeten aantonen. Dat is voor de werknemer niet altijd zo eenvoudig.

Daarom geldt in bepaalde gevallen de zogenaamde arbeidsrechtelijke omkeringsregel. Volgens deze regel moet het oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en de schade in beginsel worden aangenomen, indien de werknemer stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid en dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, wordt vermoed dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waaronder hij zijn werk heeft moeten verrichten. Het is dan aan de werkgever om aannemelijk te maken dat het anders is. In twee arresten van 7 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ1717 en ECLI:NL:HR:2013:BZ1721) heeft de Hoge Raad beslist dat voor het hiervoor aangeduide vermoeden geen plaats is als het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is. Wanneer is het verband te onzeker of te onbepaald in de hiervoor bedoelde zin en geldt de uitzondering op de arbeidsrechtelijke omkeringsregel bij alle beroepsziekten? De Hoge Raad heeft daarover op 6 april 2018 weer iets meer duidelijkheid gegeven.

Geen badmeester en mesothelioom

In het geval waarover de Hoge Raad op 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:536 heeft geoordeeld, ging het om iemand die gedurende 24 jaar bij een gemeente in dienst was geweest als badmeester en die tien jaar na het einde van zijn dienstverband de ziekte mesothelioom ontwikkelde. Mesothelioom ofwel longvlies- of buikvlieskanker is een dodelijke ziekte die kan ontstaan door de inademing van één enkel asbestkristal. De ziekte heeft een incubatietijd van 30 tot 40 jaar. Vast stond dat tijdens het dienstverband van de badmeester gedurende drie tot vijf dagen herstelwerkzaamheden aan asbesthoudende banken in het zwembad waren uitgevoerd. Daarbij was asbeststof vrijgekomen waaraan ook de badmeester was blootgesteld.

Het oordeel van het hof

Het hof had geoordeeld dat het verband tussen de gezondheidsschade van de badmeester en de arbeidsomstandigheden bij de gemeente te onzeker dan wel te onbepaald was om het vermoeden te rechtvaardigen dat het mesothelioom een gevolg was van de omstandigheden op het werk. Daarbij wees het hof er onder meer op dat niet te schatten was hoe groot de bijdrage van de herstelwerkzaamheden aan de banken aan de totale blootstelling aan asbest van de badmeester is geweest.

Waar gaat het om in cassatie?

In cassatie betoogde de badmeester dat de uitzondering op de toepassing van de omkeringsregel voor het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is, niet geldt voor de ziekte mesothelioom omdat deze ziekte immers alleen kan worden veroorzaakt door blootstelling aan asbest. Dit betoog is door de Hoge Raad verworpen. Ook bij mesothelioom kan het verband met de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald zijn als de werknemer ook buiten de werkzaamheden aan asbest is blootgesteld. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat in dat verband aan de volgende factoren betekenis toekomt:

  • duur en intensiteit van de blootstelling bij deze werkgever,
  • duur en intensiteit van andere blootstellingen aan asbest en
  • de verhouding tussen deze twee factoren.

Bij de toetsing aan deze factoren benadrukt de Hoge Raad het oordeel van het hof (op basis van een rapport van een deskundige), dat de badmeester ook buiten het werk bij de gemeente blootgesteld was geweest aan asbest. Dat gold zowel buiten beroep, in de buitenlucht of in huis of bij hobby’s, als tijdens werkzaamheden bij een eerdere werkgever. Bij dit alles is niet alleen het niveau van de blootstelling maar ook de duur van de blootstelling uitgedrukt in jaren van werkzaamheden met asbest relevant voor het mesothelioomrisico. In dit geval geldt dat de badmeester gedurende slechts enkele dagen verdeeld over een lange reeks van jaren van het dienstverband bij de gemeente aan asbest blootgesteld is geweest. Dit levert een zeer lage frequentie van blootstelling op, waardoor ook specifieke asbestblootstelling buiten het beroep een rol kan spelen en blootstelling vanuit het milieu evenmin van ondergeschikt belang is. Gelet op dit alles legt de Hoge Raad het oordeel van het hof zo uit dat de duur en intensiteit van de blootstelling aan asbest tijdens de werkzaamheden voor de gemeente zo gering zijn geweest in verhouding tot de totale blootstelling aan asbest, dat reeds daarom het verband tussen het mesothelioom van de badmeester en zijn werkzaamheden bij de gemeente te onzeker is. Dat oordeel van het hof is niet onjuist en blijft in cassatie dus in stand.

 

Hiermee is aannemelijk dat er in zaken waarin slechts een geringe blootstelling tijdens de werkzaamheden heeft plaatsgevonden voor de werkgever ruimte is om toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel met succes te bestrijden.

Meer informatie

Neem voor meer informatie over dit of andere aansprakelijkheidsrechtelijke onderwerpen contact op met Anneke Bolt, advocaat en aansprakelijkheidsrechtspecialist, E: anneke.bolt@nysingh.nl| T: 026 – 357 57 18 | M: 06 51 76 29 56.