Hoge Raad 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841

Een verzekeraar met een afwijkend acceptatiebeleid kan zich alleen ten nadele van een verzekeringnemer op dat afwijkende acceptatiebeleid beroepen indien de verzekeringnemer wist of behoorde te begrijpen welk acceptatiebeleid de verzekeraar hanteerde. Zo oordeelde de Hoge Raad in een zaak waarin een verzekeringnemer zijn precontractuele mededelingsplicht had geschonden (zie het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841).

Schending precontractuele mededelingsplicht

In artikel 7:928 lid 1 BW is bepaald dat de verzekeringnemer verplicht is vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, dat de beslissing van de verzekeraar of een verzekeringsovereenkomst tot stand komt (en zo ja, onder welke voorwaarden) van die feiten afhangt.

 

Indien de verzekerde niet aan deze mededelingsplicht heeft voldaan, is de verzekeraar volgens artikel 7:930 lid 4 BW geen uitkering verschuldigd indien hij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten.

 

De Hoge Raad heeft in eerdere arresten (zie HR 19 mei 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6258 (Hotel Wilhelmina) en HR 2 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2999 (Fatum/Susanne)) reeds overwogen dat een beroep van de verzekeringsmaatschappij op verzwijging slechts kan slagen, indien zij als redelijk handelend verzekeraar, ware zij bekend geweest met de verkeerdheid van de opgave, de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan.

Feiten en omstandigheden HR 5 oktober 2018

Eiser was werkzaam als zelfstandig elektromonteur en had per 12 januari 2007 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij Delta Lloyd. Voorafgaand aan het sluiten van de verzekering had Delta Lloyd eiser een vragenlijst voorgelegd. Deze vragenlijst had eiser volgens Delta Lloyd onjuist ingevuld. Delta Lloyd beroept zich daarom op verzwijging, zegt de verzekering op en vordert de reeds uitgekeerde bedragen terug. Eiser start vervolgens een procedure en vordert van Delta Lloyd primair nakoming van de verzekeringsovereenkomst en subsidiair terugbetaling van de premie. Delta Lloyd vordert in reconventie onder meer terugbetaling van de reeds betaalde uitkeringen.

Rechtbank en Gerechtshof

De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en de vorderingen van Delta Lloyd toe. Dat vonnis wordt door het hof bekrachtigd, omdat volgens het hof Delta Lloyd voldoende had aangetoond dat zij overeenkomstig haar acceptatiebeleid bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekeringsovereenkomst met eiser zou hebben gesloten. Eiser had weliswaar aangevoerd dat hij door een redelijk handelend verzekeraar als verzekerde zou zijn geaccepteerd, maar dat laat – aldus het hof – onverlet dat het Delta Lloyd in beginsel vrijstaat om bij een verzekering als de onderhavige het door haar gestelde beleid te volgen.

 

Daarbij neemt het hof in aanmerking dat eiser uit de aan hem voorgelegde gezondheidsverklaring en toelichting daarop, had behoren te begrijpen dat de gevraagde informatie van belang was voor de beoordeling van het te verzekeren risico en daarmee voor de vraag of Delta Lloyd al dan niet bereid was om dit risico te verzekeren.

 

Bij de beantwoording van de vraag of Delta Lloyd als redelijk handelend verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekeringsovereenkomst zou hebben gesloten, is blijkens het hof in dit geval niet maatgevend wat ‘een redelijk handelend verzekeraar’ of een individuele concurrent bereid zou zijn te accepteren.

Hoge Raad

De Hoge Raad denkt daar anders over en is van oordeel dat het hof bij de beoordeling van het beroep van Delta Lloyd op verzwijging van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door het individuele acceptatiebeleid van Delta Lloyd tot uitgangspunt te nemen. Het hof heeft het individuele acceptatiebeleid kennelijk op redelijkheid beoordeeld maar niet getoetst aan de maatstaf wat een redelijk handelend verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken zou hebben gedaan.

 

Bij de beantwoording van de vraag wat een redelijk handelend verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken zou hebben gedaan, kan volgens de Hoge Raad groot gewicht toekomen aan het acceptatiebeleid van andere verzekeraars (r.o. 3.4.8). Voor dat oordeel is niet steeds noodzakelijk dat het acceptatiebeleid van andere verzekeraars wordt onderzocht. Het zal van het verweer van de verzekeringnemer afhangen of het acceptatiebeleid van andere verzekeraars in de beoordeling moet worden betrokken.

 

Verder overweegt de Hoge Raad dat, hoewel volgens de tekst van artikel 7:930 lid 4 BW beslissend is of ‘de verzekeraar’ de verzekering bij kennis van de ware stand van zaken niet zou hebben gesloten, uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever met deze bepaling geen ander resultaat heeft willen bereiken dan volgt uit het arrest Hotel Wilhelmina (in die zin dat gekeken dient te worden naar wat redelijk handelend verzekeraar in die situatie had gedaan). Wel is een uitzondering gemaakt voor het geval dat de verzekeringnemer bekend was of behoorde te zijn met het afwijkende acceptatiebeleid van de betrokken verzekeraar.

 

Een beroep van de verzekeraar op artikel 7:930 lid 4 BW zal derhalve in beginsel kunnen slagen indien de verzekeraar aantoont dat een redelijk handelend verzekeraar bij bekendheid met de ware stand van zaken de verzekering niet zou hebben gesloten. De verzekeraar die een acceptatiebeleid voert dat afwijkt van dat van een redelijk handelend verzekeraar, kan zich daarop alleen ten nadele van de verzekeringnemer beroepen indien hij aantoont dat de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekering wist of behoorde te begrijpen welk acceptatiebeleid de verzekeraar hanteerde. Deze uitleg voorkomt volgens de Hoge Raad dat de verzekeringnemer die zijn mededelingsplicht niet nakomt, zonder dat sprake is van opzet de verzekeraar te misleiden (zie artikel 7:930 lid 5 BW), daarvan gevolgen ondervindt die een redelijk handelend verzekeraar daaraan niet zou verbinden.

Slotopmerkingen

Het oordeel van de Hoge Raad betekent voor verzekeraars dat – indien zij een afwijkend acceptatiebeleid hanteren en zich op schending van de mededelingsplicht van hun verzekeringnemer willen beroepen – zij bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst hun afwijkende acceptatiebeleid kenbaar moeten maken aan hun aspirant verzekeringnemer, zodat de verzekeringnemer de consequenties van de niet-medegedeelde feiten en omstandigheden kan overzien.

Meer informatie

Neem voor meer informatie over dit of andere verzekerings- of aansprakelijkheidsrechtelijke onderwerpen contact op met Rutger Evers.

 

Dit artikel is geschreven door Mariëlle Journée.