In (weg)vervoerzaken zijn traditioneel de vragen naar actieve legitimatie (wie kan aanspreken) en passieve legitimatie (wie kan worden aangesproken) relevante topics.

Het Hof Den Haag heeft vorig jaar (23 juni 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1018) een interessante uitspraak gewezen in een CMR-kwestie waarin ook de opvolgend vervoerregeling aan bod komt.

 

Wat was er aan de hand? Het ging in de zaak om CMR-vervoer van 40 assen van Scania (Zweden) naar Scania te Zwolle. De CMR-vrachtbrief vermeldt E-Logistics als vervoerder en Vis als opvolgend vervoerder. Laatstgenoemde besteedt het vervoer op haar beurt uit aan een feitelijk vervoerder. Gedurende het wegtransport ontstaat schade aan de lading. E-Logistics start daarop in Nederland een procedure tegen Vis en vordert een vergoeding van de ontstane schade aan de assen.

 

Vis verweert zich in de procedure met de stelling dat zij niet door E-Logistics kan worden aangesproken. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat sprake is van opvolgend vervoer als bedoeld in artikelen 34 e.v. CMR-verdrag. Dat brengt volgens Vis mee dat een vordering tot vergoeding van ladingschade slechts gericht kan worden tegen de eerste vervoerder, de laatste vervoerder of de vervoerder die het deel van het vervoer bewerkstelligde waarop de beschadiging werd veroorzaakt. Omdat Vis in geen van deze drie categorieën valt, kan zij derhalve niet worden aangesproken door E-Logistics, aldus Vis.

 

Deze vlieger gaat, naar het oordeel van Rechtbank en Hof, niet op. Voorop staat volgens het Hof dat inderdaad het CMR-verdrag op de onderhavige vervoerovereenkomst dwingendrechtelijk van toepassing is. Voorts geeft het Hof een nadere uitleg van de opvolgend vervoerregeling sinds het Hoge Raad-arrest Veldhuizen/Beurskens (d.d. 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2528) waarin de ruime uitleg van opvolgend vervoer is omarmd. In die uitspraak is enerzijds uitgemaakt dat voorwerp en doel van de opvolgend vervoerregeling is de versterking van de verhaalsmogelijkheden van de ladingbelanghebbende en de verhaalzoekende vervoerder. Anderzijds is in dit arrest uitgemaakt dat een uitsluitend papieren vervoerder, zelf niet als opvolgend vervoerder kan worden aangemerkt: die kwalificatie is uitsluitend toebedeeld aan de vervoerder die ook daadwerkelijk heeft gereden.

 

Deze uitleg van de regeling van opvolgend vervoer brengt naar het oordeel van de rechter niet mee dat E-Logistics Vis hier niet kan aanspreken. Weliswaar kan Vis hier niet als opvolgend vervoerder worden aangemerkt (omdat zij immers slechts papieren vervoerder was) maar dat betekent niet dat E-Logistics niet de beschikking houdt over de mogelijkheid tot het aanspreken van haar contractuele wederpartij. Het Hof benadrukt dat de opvolgend vervoerregeling een extra verhaalsmogelijkheid beoogt en de door Vis voorgestane uitleg zou juist tot een beperking van E-Logistics’ verhaalspositie leiden. E-Logistics kan dus “gewoon” Vis aanspreken, daarbij gebruik makend van haar contractuele (abstracte) vorderingsrecht.

 

Het arrest vormt mijns inziens een terechte nadere precisering van de in de praktijk weerbarstige opvolgend vervoerregeling. Die regeling beperkt de verhaalsmogelijkheden van de lading-belanghebbende of de regreszoekende vervoerder niet. In tegendeel, deze behoort een uitbreiding daarvan te zijn en laat dus de oorspronkelijke regresrechten onverlet.