Betreft vaccineren tegen het COVID-19 virus een hoogstpersoonlijke handeling? Advocaten gezondheidsrecht gaan hier in dit blog verder op in.
De rechtbank Noord-Nederland heeft op 7 april jl. een zeer bondige, maar tegelijkertijd vergaande uitspraak gedaan in een zaak waarin een professionele curator de rechtbank verzocht diens curandus verplicht te laten vaccineren tegen COVID-19. Zonder daar al te veel woorden aan te wijden, overweegt de rechtbank dat vaccineren tegen het COVID-19 virus een hoogstpersoonlijke handeling betreft, waarvoor de curator geen vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft. Dit zou voortvloeien uit de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht (hierna: “LOVCK&T’’).
De uitspraak is in meerdere opzichten opvallend. Allereest meent de rechtbank Noord-Nederland – met het LOCVK&T – dat er geen medische verrichting zou mogen plaatsvinden zonder toestemming van de curandus, omdat de curator diegene niet kan dwingen tot iets wat diegene niet wil en waartegen diegene zich uitdrukkelijk verzet. Alleen de Wet zorg en dwang (hierna: “Wzd”) zou daarvoor uitkomst kunnen bieden. Wij betwijfelen of de Wzd deze grondslag biedt. Ten tweede is het rijtje van hoogstpersoonlijke handelingen waarvoor de curator niet bevoegd is deze te verrichten voor de curandus, met deze uitspraak uitgebreid met vaccineren. Dat is eveneens discutabel. Wij lichten beide punten hieronder toe.
Aanbevelingen LOVCK&T
De rechtbank verwijst in de uitspraak naar de aanbevelingen van het LOVCK&T. De betreffende aanbeveling waar de rechtbank naar verwijst is te vinden in de aanbevelingen van het LOCVK&T aangaande het mentorschap uit december 2019:
“De vertegenwoordigingsbevoegdheid van de mentor geldt ook bij ingrijpende medische verrichtingen. Een uitzondering moet echter worden gemaakt voor medische verrichtingen die uitsluitend kunnen plaatsvinden, indien de betrokkene persoonlijk toestemming verleent, zoals euthanasie. De mentor kan de betrokkene verder niet dwingen tot iets wat de betrokkene niet wil en waartegen de betrokkene zich uitdrukkelijk verzet’’.
Alhoewel de aanbevelingen zijn toegespitst op het mentorschap, is aannemelijk dat deze aanbevelingen ook gelden voor curatele. Dit vloeit voort uit het systeem van de wet, waar de bepalingen van mentorschap van overeenkomstige toepassing zijn verklaard op curatele (art. 1:381 lid 4 jo. 1:453 BW). Echter, in de meest recente (maar gedateerde) aanbevelingen aangaande curatele van het LOVCK&T van juni 2015, is een andersluidende tekst opgenomen. Daar staat ons inziens de juiste overweging:
“Mag of moet de curator wel als vertegenwoordiger optreden maar verzet de curandus zich tegen een door de curator gewenste ingrijpende handeling, dan mag die handeling alleen worden doorgezet indien dat kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor de curandus te voorkomen (artikel 1:453 lid 5 BW)”.
Curatele
Als we kijken naar de wettelijke bepalingen omtrent curatele, geldt het volgende. Een meerderjarige kan onder curatele worden gesteld wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, of gewoonte van drank of drugsmisbruik (art. 1:378 lid 1 BW). Met betrekking tot aangelegenheden van verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van een onder curatele gestelde, geldt dat de betrokkene zelf onbevoegd wordt om rechtshandelingen te verrichten door de ondercuratelestelling en vertegenwoordigt de curator de betrokkene in en buiten rechte. Ook ten aanzien van andere handelingen dan rechtshandelingen treedt de curator in plaats van de betrokkene op, voor zover de aard van de handeling dit toelaat (art. 1:381 lid 4 jo. 1:453 lid 1, 2 en 3 BW).
In de parlementaire geschiedenis is bepaald dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de curator ook geldt bij ingrijpende medische verrichtingen. Indien de betrokkene zich verzet tegen een handeling van ingrijpende aard, dan kan die handeling slechts plaatsvinden indien dat kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor betrokkene te voorkomen (art. 1:453 lid 5 BW). Dit artikel zou wat ons betreft de ingang kunnen zijn om een curandus verplicht te laten vaccineren, voor zover de vaccinatie in het betreffende geval ernstig nadeel kan voorkomen.
De overweging van de rechtbank dat getoetst moet worden of de curandus iets wil of niet, kan in algemene zin niet in stand blijven, gezien het voorgaande. Dat zou toepassing van artikel 1:453 lid 5 BW echter geheel in de weg staan, omdat deze bepaling juist aan de orde is bij verzet. Het is eveneens verwarrend dat de rechtbank dit overweegt, omdat in dit geval überhaupt niet wordt toegekomen aan artikel 1:453 lid 5 BW, omdat het volgens de rechtbank gaat om een hoogstpersoonlijke handeling: er zou dan simpelweg geen rechtsbevoegdheid zijn voor de curator.
Hoogstpersoonlijke handelingen
De grens van de taak van de curator ligt daar waar het een hoogst persoonlijke beslissing betreft, waardoor vertegenwoordiging van de curandus uitgesloten is. Al eerder werd in de jurisprudentie een aantal rechtshandelingen als hoogstpersoonlijk aangemerkt, waarvoor de curator niet bevoegd is dit voor een curandus te verrichten. Voorbeelden zijn het verzoeken om een echtscheiding, adopteren of erkennen van een kind, het maken van een testament of het aanmelden voor donorregistratie. Een en ander is ook opgenomen in de aanbevelingen van het LOCVK&T aangaande curatele.Aan dit lijstje is met deze uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland het vaccineren toegevoegd. Je kunt je afvragen of vaccinatie in dit rijtje thuishoort, gezien voorgenoemde situaties van een andere orde zijn dan een vaccinatie.
Wzd en Wvggz
De rechtbank oordeelt dat in geval de curandus iets niet wil en zich daartegen uitdrukkelijk verzet, eventueel een beroep moet worden gedaan op de Wzd om dit alsnog mogelijk te kunnen maken. Onder de Wzd en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: “Wvggz’’) kan onvrijwillige of verplichte zorg worden verleend aan cliënten met een verstandelijke beperking, psychogeriatrische aandoening of psychische stoornis. De vormen van verplichte en onvrijwillige zorg zijn limitatief opgenomen in artikel 2 lid 1 Wzd en artikel 3:2 lid 2 Wvggz. Verplichte vaccinatie zou als toediening van medicatie of een medische handeling kunnen worden gezien in de zin van artikel 2 lid 1 sub a Wzd en artikel 3:2 lid 2 sub a Wvggz.
Recent heeft de rechtbank Noord-Holland echter bepaald dat een gedwongen coronatest niet onder deze vorm van verplichte of onvrijwillige zorg valt, omdat bij de coronatest geen sprake is van handelingen ter behandeling van een psychogeriatrische aandoening, verstandelijke handicap, psychische stoornis of somatische aandoening. In dit verband wijzen wij ook naar ons blog over de Wvggz en de verplichte coronatest. Een rechter zal vermoedelijk hetzelfde oordelen aangaande de verplichte vaccinatie voor COVID-19, aangezien ook vaccinatie niet ziet op de behandeling van een psychogeriatrische aandoening, verstandelijke handicap, psychische stoornis of somatische aandoening. In dat geval zouden (ook) de Wzd en Wvggz geen grondslag kunnen bieden voor het verplicht vaccineren van een onder curatele gestelde persoon tegen COVID-19.
Een en ander zou dus betekenen dat noch op de grond van de Wzd en Wvggz, noch op grond van artikel 1:453 lid 5 BW vaccinatie gedwongen kan plaatsvinden. Slechts wanneer een andere rechter zou menen dat vaccinatie geen hoogstpersoonlijke handeling betreft, zou vaccinatie alsnog via artikel 1:453 lid 5 BW gedwongen kunnen worden toegepast in verband met ernstig nadeel van de betrokkene.
Vragen
Heeft u vragen over (de reikwijdte van) het treffen van maatregelen ter bestrijding van het Coronavirus, neemt u dan contact op één van onze zorg specialisten, die u hierover kunnen adviseren.