Een met enige regelmaat terugkerend thema in de letselschaderegeling, wat de (juridische) gemoederen bezig houdt, is de vraag of, en zo ja in welke mate, bij de vaststelling van de omvang van schade vanwege verlies aan arbeidsvermogen door letsel rekening mag worden gehouden met inkomsten uit zogeheten zwart werk. Principiële vragen dienen zich dan steevast aan.

Is het gemis aan inkomen uit zwart werk schade aan een niet-rechtmatig belang? Zwart werken is immers in strijd met fiscale regelgeving, het gemeenschapsbelang en strafbaar en geen enkele norm mag een onwettig belang beschermen. Of, is het vergoeden van schade door een gemis aan inkomen uit zwart werk in strijd met de openbare orde of goede zeden en dus een op basis van de wet nietige rechtshandeling waaraan geen uitvoering mag worden gegeven?

 

Verzekeraars werken daarom liever niet mee aan een constructie waarbij het verlies aan inkomsten door zwart werk op enigerlei wijze aan de benadeelde moet worden vergoed. Thans loopt er bij de Hoge Raad een cassatieprocedure waarbij eenzelfde discussie onderwerp van juridisch debat is.

 

Visie AG Lindenbergh in het kort
Recent heeft AG Lindenbergh[1] zijn licht laten schijnen over dit onderwerp. Wat is zijn visie?

Hierna volgt een weergave van een aantal interessante overwegingen voor de rechtspraktijk.

 

Bij het berekenen van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven.

 

Schade aan een niet-rechtmatig belang komt niet voor vergoeding in aanmerking. Dit vloeit voort uit het relativiteitsvereiste (art. 6:163 BW). Hierbij moet gedacht worden aan het verlies aan verdiensten verkregen uit verboden werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld criminele activiteiten.

 

Als er sprake is van schade door een verminderd arbeidsvermogen na een schadeveroorzakende gebeurtenis, waarvoor een derde aansprakelijk is (hierna kortweg schadeveroorzakende gebeurtenis), moet het bestaan en de omvang van die schade worden bepaald door een vergelijking te maken tussen enerzijds het inkomen van de benadeelde in de feitelijke situatie na die gebeurtenis en anderzijds het inkomen in de hypothetische situatie zonder die gebeurtenis.

 

Het door de schadeveroorzaker geschonden belang bestaat uit het verlies van arbeidsvermogen, waarbij het feitelijke toekomstige inkomen in de situatie na de schadeveroorzakende gebeurtenis en het hypothetische toekomstige inkomen zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis de maatstaf vormen voor het vaststellen van de omvang van de schade. Dat is bij zwart werk niet anders.

 

Heeft de benadeelde voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis arbeid verricht waaruit een zogeheten zwart inkomen is verkregen, dan moet eerst worden vastgesteld of het aannemelijk is dat, en zo ja in welke omvang, hij deze werkzaamheden zonder het letsel zou hebben voortgezet. De rechter die de schade moet begroten, zal aan de hand van beschikbare gegevens van de benadeelde moeten vaststellen, en eventueel moeten schatten, welk netto-inkomen de benadeelde zou hebben gehad als hij voor hetzelfde werk van de bijbehorende bruto verdiensten belastingen en premies zou hebben afgedragen. Volgens de AG zijn dan verschillende scenario’s denkbaar, maar geen van die scenario’s mag uitgaan van belastingontduiking. Zolang dat maar in acht wordt genomen, is er geen sprake van het vergoeden van schade aan een niet-rechtmatig belang.

 

De rechter moet bij het begroten van schade de gewone regels van stelplicht en bewijslast in acht nemen. Op de benadeelde rusten stelplicht en bewijslast van de omvang van schade door verlies aan arbeidsvermogen. Bewijs leveren van de hypothetische toekomstige situatie zonder schadeveroorzakende gebeurtenis is niet mogelijk. Wel kan bewijs worden geleverd van de feiten die daaraan door de benadeelde ten grondslag worden gelegd. Bij het begroten van het in de toekomst te verwachten inkomen en in het hypothetische geval zonder letsel gemiste inkomen, heeft de rechter een grote mate van vrijheid, maar hij dient wel uit te gaan van een ‘normconform’ scenario.

 

Tot zover het door AG Lindenbergh op basis van wet en rechtspraak geschetste toetsingskader dat moet worden gevolgd bij het begroten van schade vanwege verlies aan arbeidsvermogen als er voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis sprake is van (gedeeltelijke) verdiensten uit zwart werk.

 

Volgens Lindenbergh moet al met al niet de vraag worden gesteld of gemiste inkomsten uit zwart werk voor vergoeding in aanmerking komen. Indien een benadeelde (nagenoeg) uitsluitend inkomsten uit zwart werk genoot, dan zou dat ertoe leiden dat de inkomsten uit werk, dat op zich zelf niet verboden is, niet meetelt bij de begroting van verlies van arbeidsvermogen. Deze uitkomst kan niet worden aanvaard, nu het gaat om de begroting van verlies van het vermogen om arbeid te verrichten. Ook de opvatting dat alleen mag worden gerekend met door de benadeelde in het verleden genoten inkomsten waarover wel belasting en premies zijn afgedragen, is volgens de AG niet vol te houden. In feite wordt daarmee het werk dat voorafgaand aan het letsel werd verricht, dat een zekere waarde vertegenwoordigt, als het ware gediskwalificeerd, terwijl geen sprake is van verboden werk. Alleen in dat laatste geval is namelijk sprake van schade aan een niet-rechtmatig belang dat op grond van het relativiteitsvereiste geen enkele bescherming behoeft en zodoende niet voor vergoeding in aanmerking komt.

 

De Hoge Raad wijst naar verwachting op 31 mei as. zijn arrest. De praktijk kijkt hier reikhalzend naar uit. Het zou fijn zijn als onze hoogste rechter een duidelijk beoordelingskader geeft, waar de rechtspraktijk ook daadwerkelijk wat aan heeft. Ik zal in ieder geval een nieuwsbericht wijden aan dit arrest.

 

Vragen?
Voor vragen over dit onderwerp kunt u zich richten tot Esther Ceulen.

 

[1] Parket bij de Hoge Raad 22 december 2023, ECLI:NL:PHR:2023:1203