De politie treft in een woning in Oss op twee verschillende momenten in totaal maar liefst 38 lachgasflessen aan. Als gevolg hiervan besluit de burgemeester om de woning tijdelijk te sluiten voor de duur van drie maanden. In de uitspraak van 7 juni 2024 van de Rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2024:2428) ziet de voorzieningenrechter echter aanleiding om dit besluit te schorsen. De voorzieningenrechter heeft namelijk ernstige twijfels over de bevoegdheid van de burgemeester. In deze blog plaatsen wij een aantal kritische kanttekeningen bij deze uitspraak.

Wat was er aan de hand?

Verzoeker is huurder en bewoner van een woning in Oss (hierna: ‘de woning’). In de nacht van zondag 21 januari 2024 ontvangt de politie een melding van geluidsoverlast over de woning van verzoeker. De politie bezoekt de woning en legt de bevindingen van dit bezoek vast in een bestuurlijke rapportage. Uit deze rapportage blijkt dat de politie bij het bezoek aan de woning zogeheten ‘sis’ geluiden waarneemt. Deze ‘sis’ geluiden zijn bij de politie ambtshalve bekend als geluiden die vrijkomen bij het gebruik van lachgas. Uit de bestuurlijke rapportage volgt verder dat de politie waarneemt dat enkele bezoekers de woning verlaten met een volle lachgasballon in hun mond en onder invloed zijn van lachgas. Tot slot ziet de politie enkele bezoekers met lachgasflessen naar buiten wandelen. Op basis van deze bevindingen doorzoekt de politie (met een daartoe benodigde machtiging) de woning van verzoeker en neemt vervolgens in totaal 23 lachgasflessen in beslag.

 

Een week later ontvangt de politie weer een overlastmelding over de woning van verzoeker. Deze keer treft de politie in de woning van verzoeker vier personen aan die bezig zijn met het vullen van ballonnen met lachgas. Bij dit tweede bezoek vindt de politie tevens 15 lachgasflessen in de woning van verzoeker.

Burgemeester sluit woning na aantreffen 38 lachgasflessen

In totaal treft de politie op twee verschillende momenten 38 lachgasflessen aan in de woning van verzoeker. Op grond van deze bevindingen van de politie besluit de burgemeester om de woning van verzoeker voor de duur van drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b Opiumwet. Tegen dit besluit maakt verzoeker bezwaar. Gelijktijdig verzoekt verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant om het besluit van de burgemeester te schorsen.

 

Standpunt verzoeker: burgemeester is onbevoegd

Verzoeker stelt zich bij de voorzieningenrechter op het standpunt dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten. Volgens verzoeker heeft de burgemeester niet vastgesteld hoeveel lachgas er daadwerkelijk in de 38 aangetroffen lachgasflessen zat, omdat de politie de aangetroffen lachgasflessen niet heeft gewogen en daarom niet de bruto en netto inhoud van de gasflessen heeft vastgesteld. Volgens verzoeker is het daarom ook niet duidelijk welke hoeveelheid lachgas er precies aanwezig was in de woning. Over de in zijn woning aangetroffen 38 lachgasflessen stelt verzoeker dat de vrienden die op dat moment aanwezig waren, zelf lachgasflessen hadden meegenomen. Verder geeft verzoeker aan dat hij lachgasflessen verzamelt om naar de ijzerboer te brengen.

 

Voorzieningenrechter deelt standpunt verzoeker

De voorzieningenrechter gaat mee in het betoog van verzoeker en oordeelt dat hij ernstige twijfels heeft of de burgemeester bevoegd is om de woning te sluiten.

 

Daarbij overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) volgt dat het voor een woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet niet voldoende is wanneer enkel soft- of harddrugs in een woning worden aangetroffen. Deze drugs moeten met een bepaalde bestemming (voor verkoop, aflevering of verstrekking) in de woning aanwezig zijn. Als uitgangspunt wordt volgens vaste jurisprudentie aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of 5,0 gram softdrugs, of vijf (hennep)planten (het criterium van het openbaar ministerie voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking.

 

Bij een geringe overschrijding van de grens van 0,5 gram harddrugs of 5,0 gram softdrugs, of vijf (hennep)planten, is het aan de rechthebbende om aannemelijk te maken dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik zijn. Wanneer de rechthebbende dit aannemelijk maakt, vervalt de bevoegdheid van de burgemeester om handhavend op te treden.

 

Grens voor eigen gebruik lachgas

De voorzieningenrechter verwijst vervolgens naar de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs (2023R003) van het Openbaar Ministerie, waaruit volgt dat 1 ampul/1 ballon lachgas als gebruikershoeveelheid lachgas wordt aangehouden. Daarnaast merkt de voorzieningenrechter op dat lachgas (‘distikstofmonoxide’) per 1 januari 2023 is toegevoegd aan lijst II van de Opiumwet. Uit de nota van toelichting bij dit besluit volgt volgens de voorzieningenrechter dat bij particulieren het bezit van meer dan 10 ampullen lachgas van 8 gram, dus in totaal 80 gram, een (sterke) aanwijzing is dat het lachgas niet bestemd is voor eigen gebruik en daarmee voor strafbaar handelen op basis van artikel 3 van de Opiumwet.

 

Volgens voorzieningenrechter is handelshoeveelheid lachgas niet aannemelijk gemaakt

Vervolgens merkt de voorzieningenrechter op dat uit de bestuurlijke rapportage en het proces-verbaal van bevindingen van de politie niet blijkt hoeveel (gram) lachgas de in totaal 38  aangetroffen lachgasflessen (nog) bevatten. Daarbij acht de voorzieningenrechter het van belang dat de politie niet het gewicht van het in de woning van verzoeker aangetroffen lachgas (in een fles/cilinder) heeft bepaald, hoewel uit de jurisprudentie volgt dat dit wel degelijk mogelijk is (zie bijv. Rb Rotterdam 21 mei 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:4612). De burgemeester heeft met de grote hoeveelheid aangetroffen lachgasflessen en het vastgestelde gebruik van lachgas door verschillende personen volgens de voorzieningenrechter daarom enkel ‘aanwijzingen’ voor de aanwezigheid van handelshoeveelheden lachgas. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het van zwaarwegend belang dat verzoeker niet heeft erkend dat het aanwezige lachgas bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. Ook acht de voorzieningenrechter het van belang dat verzoeker heeft gesteld dat het lachgas voor eigen gebruik is en dat hij lege lachglasflessen verzamelt. Volgens de voorzieningenrechter heeft verzoeker ook ontkend dat hij lachgas verstrekt en daarin handelt.

 

Bij deze stand van zaken heeft het bezwaar van verzoeker volgens de voorzieningenrechter een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter heeft ernstige twijfels of de burgemeester bevoegd is om de woning te sluiten. Op grond hiervan schorst de voorzieningenrechter het besluit van de burgemeester om de woning van verzoeker tijdelijk te sluiten.

 

Kanttekening(en) bij deze uitspraak

Naar onze opvatting kunnen de nodige kanttekeningen worden geplaatst bij het oordeel van de voorzieningenrechter dat de burgemeester in dit geval niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de woning geen handelshoeveelheid lachgas is aangetroffen. Naar ons oordeel is de voorzieningenrechter op grond van een onjuist toetsingskader tot dit oordeel gekomen. In dat kader merken wij het volgende op.

 

Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat een burgemeester mag aansluiten bij het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik van soft- en harddrugs, om te bepalen of in een woning een handelshoeveelheid soft- en/of harddrugs als bedoeld in artikel 13b Opiumwet is aangetroffen (zie bijv. ABRvS 4 oktober 2023 ECLI:NL:RVS:2023:3705). In dat kader is van belang dat uit de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs (2023R003) van het openbaar ministerie volgt dat 1 ampul/1 ballon lachgas als gebruikershoeveelheid lachgas wordt aangehouden. Volgens dit toetsingskader was de burgemeester naar onze opvatting in dit geval daarom bevoegd om de woning van verzoeker te sluiten, zodra hij aannemelijk kon maken dat in de woning meer dan een hoeveelheid van 1 ampul/1 ballon (een ‘handelshoeveelheid’) lachgas was aangetroffen. Het was dan aan verzoeker om het tegendeel aannemelijk te maken.

 

De voorzieningenrechter heeft voornoemd toetsingskader naar onze opvatting verkeerd toegepast door onvoldoende gewicht toe te kennen aan de bestuurlijke rapportages van de politie. Uit deze rapportages volgt namelijk dat de politie op twee verschillende momenten heeft waargenomen dat:

 

  1. in de woning van verzoeker vier personen met een volle lachgas ballon naar buiten liepen;
  2. bezoekers (onder invloed van lachgas) met lachgasflessen vanuit de woning van verzoeker naar buiten liepen;
  3. vanuit de woning van verzoeker het geluid van lachgascilinders werd waargenomen die werden opengedraaid om ballonnen te vullen;
  4. vier personen op de bank in de woning van verzoeker zaten die bezig waren met het vullen van ballonnen om deze vervolgens in te ademen.

 

Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling mocht de burgemeester in beginsel uitgaan van de juistheid van bovenstaande bevindingen van de politie die waren opgenomen in de bestuurlijke rapportages (zie bijv. ABRvS 14 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3297). Alleen al op grond van deze bevindingen van de politie had de voorzieningenrechter naar onze opvatting daarom moeten oordelen dat de burgemeester voldoende aannemelijk had gemaakt dat in de woning meer dan een handelshoeveelheid lachgas (meer dan 1 ampul/ballon lachgas) was aangetroffen. Het was vervolgens aan verzoeker geweest om het tegendeel aannemelijk te maken.

 

Daarnaast zijn wij van opvatting dat de voorzieningenrechter ten onrechte (te veel) gewicht heeft toegekend aan de verklaring van verzoeker dat het lachgas in de 38 aangetroffen lachgasflessen voor eigen gebruik zou zijn dan wel dat verzoeker deze lachgasflessen verzamelde om naar de ijzerboer te brengen. Op dit punt gaat de voorzieningenrechter volgens ons ten onrechte voorbij aan hetgeen de wetgever heeft opgenomen in de nota van toelichting bij het besluit van 17 november 2022. Bij dit besluit heeft de wetgever het ‘lachgasverbod’ ingesteld en lachgas (‘distikstofmonoxide’) op lijst II van de Opiumwet geplaatst (zie: Stb. 2022, 461). Uit de nota van toelichting bij dit besluit volgt dat enkel een uitzondering op het lachgasverbod geldt wanneer lachgas – kort gezegd – bestemd is voor technische doeleinden (zoals industrieel lachgas) of als voedingsadditief (denk aan het opspuiten van slagroom). De wetgever heeft echter expliciet opgemerkt dat lachgas in gasflessen bij particulieren niet onder een van deze uitzonderingen kan vallen. Particulier bezit van gasflessen met lachgas is volgens de wetgever dus hoe dan ook niet toegestaan. Wij wijzen op dit punt naar de volgende passage uit de nota van toelichting:

 

“Voor de volledigheid wordt hier opgemerkt dat, zoals hierboven al omschreven, de inkoop, verkoop, bezit en ter handstellen van lachgas in gasflessen aan particulieren in alle gevallen buiten de bestemming voor technische doeleinden of als voedingsadditief valt zoals deze wordt uitgezonderd van het Opiumwetverbod. Particulier bezit van gasflessen thuis of in de auto is dus een (sterke) aanwijzing dat het lachgas niet bestemd is als voedingsadditief als bedoeld in dit besluit, en derhalve van strafbaar handelen op basis van artikel 3 Ow.” (Stb.  2022, 461, p. 16).

 

Naar onze opvatting is de voorzieningenrechter ten onrechte aan dit punt voorbij gegaan. Op grond hiervan heeft de voorzieningenrechter naar ons oordeel ten onrechte (te veel) gewicht toegekend aan de verklaringen van verzoeker dat het lachgas in de 38 aangetroffen lachgasflessen voor eigen gebruik zou zijn dan wel dat verzoeker deze lachgasflessen verzamelde om naar de ijzerboer te brengen. Uit bovenstaande passage uit de nota van toelichting volgt namelijk juist dat de wetgever het particuliere bezit van gasflessen met lachgas überhaupt niet heeft willen toestaan.

 

Op grond van het voorgaande komen wij dan ook tot het oordeel dat de voorzieningenrechter in dit geval een verkeerd toetsingskader heeft gehanteerd bij de beantwoording van de vraag of de burgemeester in dit geval bevoegd was om de woning van verzoeker te sluiten nadat in de woning 38 lachgasflessen waren aangetroffen. Naar onze opvatting had de voorzieningenrechter op basis van de bestuurlijke rapportages van de politie en hetgeen de wetgever in de nota van toelichting heeft opgemerkt (zie Stb.  2022, 461), tot het oordeel moeten komen dat de burgemeester in dit geval wel degelijk bevoegd was om op grond van artikel 13b van de Opiumwet de woning van verzoeker tijdelijk te sluiten.

 

Wilt u meer weten in welke gevallen de burgermeester bevoegd is om een pand te sluiten, nadat hierin lachgas is gevonden? Neem dan contact met ons op.