In verzekeringszaken is niet zelden de vraag of zich een onzeker voorval heeft voorgedaan onderwerp van discussie.

De logistieke verzekeringspraktijk vormt daarop geen uitzondering. De Rechtbank Rotterdam heeft vorig jaar (op 24 april 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:4152, S&S 2020/10) een interessante uitspraak gewezen waarin de vraag aan de orde was of verzekeraars zich op het ontbreken van onzekerheid konden beroepen.

Schade-evenementen

Het volgende was in de zaak aan de hand. Tankopslaghouder Odfjell sloot in 2001 een zogenaamde logistieke protectiepolis, waarin onder meer haar contractuele aansprakelijkheid was gedekt. Als gevolg van jarenlang gebrekkig onderhoud aan haar opslagtanks grijpt in 2012 het bevoegd gezag (waaronder DCMR Milieudienst Rijnmond) in.

 

Op grond daarvan dient Odfjell:

  • tijdelijk 15 tanks leeg te maken om deze op last van de autoriteiten aan te passen,
  • andere tanks leeg te maken wegens gebrekkige koel- en blusvoorzieningen op last van de autoriteiten en besluit zij
  • tot een gecontroleerde stillegging van Odfjells gehele terminal.

 

Als gevolg van deze drie gebeurtenissen wordt Odfjell door haar relaties aangesproken voor de hieruit voortvloeiende schade. Die schade is volgens Odfjell gedekt onder haar logistieke protectiepolis. Verzekeraars denken daar anders over.

 

Verzekeraars stellen zich namelijk op het standpunt dat het achterstallig onderhoud, dat vervolgens leidde tot de handhavingsacties van de autoriteiten, reeds jarenlang bestond, structureel was en tot het beleid van Odfjell hoorde. Onder die omstandigheden zijn de drie schade-evenementen niet als onzeker voorval aan te merken, aldus verzekeraars.

Het sluiten van de verzekeringsovereenkomst

De Rechtbank overweegt als volgt. Zij stelt voorop dat de polis zelf vermeldt dat de verzekeringsovereenkomst beantwoordt aan het vereiste van onzekerheid als bedoeld in artikel 7:925 BW, indien en voor zover de door verzekerde of een derde geleden schade, het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit schade zou ontstaan. Daarmee is de centrale vraag of het ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst voor partijen onzeker was dat de schade (de drie aansprakelijkstellingen) het gevolg zou zijn van het gebrek aan onderhoud. Dat is volgens de Rechtbank ten aanzien van de eerste twee schadegebeurtenissen het geval. Ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst in 2001 was niet te voorzien dat er uiteindelijk handhavend zou worden opgetreden door het bevoegd gezag. Daarvoor is van belang dat in 2001 weliswaar ook al sprake was van achterstallig onderhoud aan de terminal, maar er op dat moment ook sprake was van een zogenoemd onderhandelingstoezicht waarbinnen met Odfjell werd overlegd en er niet werd gehandhaafd. Daarmee was de handhaving die in 2012 zou volgen dus nog onzeker ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst in 2001, aldus de Rechtbank.

 

Dit ligt anders voor de derde schade (de stillegging van de terminal). Ten aanzien daarvan acht de Rechtbank het doorslaggevend dat Odfjell zelf de beslissing tot stillegging van de terminal heeft genomen. Dat uit een dergelijke beslissing dit soort schade zou voortvloeien, was ook in 2001 duidelijk en daarmee niet onzeker.

Is er sprake van opzet van de verzekerde?

Verzekeraars gingen in deze zaak verder voor een tweede anker liggen waarbij zij erop wezen dat sprake was van opzet van de zijde van Odfjell. Dit verweer slaagt (ook) niet. De polis bepaalt dat bij rechtspersonen slechts opzet van een bestuurder zal worden beschouwd als opzet van de rechtspersoon. Daarbij moet het bovendien gaan om opzet van deze bestuurder gericht op het veroorzaken van schade (volgens de oude opzetclausule). Daaraan is volgens de Rechtbank niet voldaan. Weliswaar was er geruime tijd sprake van achterstallig onderhoud terzake waarvan Odfjell zelfs strafrechtelijk is veroordeeld, maar hieruit volgt niet dat de bestuurders van Odfjell opzet in de zin van de verzekeringsovereenkomst hebben gehad op het veroorzaken van schade voor derden. Er is hooguit sprake van gewone schuld aan de zijde van de bestuurders.

Markering

De uitspraak illustreert een interessante markering ten aanzien van de vraag wanneer nog wel en wanneer niet meer sprake is van een onzeker voorval. Beslissend is hoe dan ook het moment van aangaan van de verzekeringsovereenkomst. Afgewacht zal moeten worden of het Gerechtshof in hoger beroep dit omslagpunt op dezelfde wijze zal markeren.