Met regelmaat krijgen wij vragen over het staken van een medisch zinloze behandeling. Het afgelopen jaar zagen wij een toename van deze vragen in verband met het grote aantal patiënten met Covid-19 dat op de IC’s lag.

Daarbij speelde in sommige gevallen ook mee dat de culturele achtergrond van de familie leidde tot een andere visie op medisch zinloos handelen. Zie in dit verband ook de berichten van de NOS over het transport van patiënten naar Turkije.

 

Zelden komt het tot een uitspraak van de rechter, omdat artsen en familie er gezamenlijk uitkomen, de patiënt wordt overgebracht naar een ander land of omdat de patiënt alsnog komt te overlijden voordat uitspraak wordt gedaan. Recent heeft de voorzieningenrechter (Rechtbank Den Haag 16 maart 2021,  ECLI:NL:RBDHA:2021:2579) toch een uitspraak gedaan over de bevoegdheid van artsen om een medisch zinloze behandeling van een patiënt met Covid-19 te staken. De rechter heeft de vaste lijn in de rechtspraak gehandhaafd, op basis waarvan het oordeel van de artsen in beginsel dient te worden gerespecteerd.

Medisch zinloos handelen

Voor een medische behandeling is vereist dat het handelen medisch geïndiceerd is met het oog op een concreet behandelingsdoel en dat de handeling volgens de regels van de kunst wordt uitgevoerd. Bij medisch zinloos handelen is er geen medische indicatie noch een concreet behandelingsdoel. De behandeling is niet (meer) in het belang van de patiënt en het voortzetten ervan levert enkel lijdensverlenging of verlenging van het stervensproces op. In dat geval is de grens van de geneeskunde bereikt en wordt het medisch handelen zinloos.

 

Medisch zinloos handelen is niet toegestaan. In sommige gevallen kan de arts besluiten om de medische behandeling nog (een aantal dagen) voort te zetten, terwijl deze reeds zinloos is geworden. Dit kan de arts bijvoorbeeld besluiten als hij de familie nog even de tijd wil geven om afscheid te nemen. De arts moet de patiënt – of diens vertegenwoordiger – uiteraard in dit proces wel goed informeren, met hem overleggen en hem bijstaan.

 

De beantwoording van de vraag of de grens is bereikt – en dus of sprake is van medisch zinloos handelen – is voorbehouden aan de arts. Het is een medisch-professioneel oordeel en de norm hierbij is de ‘professionele standaard’. Bij de beoordeling kunnen de handvatten uit de richtlijn ‘Medisch zinloos handelen’ van de KNMG worden gebruikt. De rechter kan het oordeel van de arts, volgens vaste jurisprudentie, slechts marginaal toetsen.

 

Door de medische behandeling te staken, overlijdt de patiënt aan de gevolgen van zijn aandoening, en niet door een actieve, levensbeëindigende handeling van een arts. Het staken van de medisch zinloze behandeling is dus uitdrukkelijk geen moord, doodslag of euthanasie. Het wordt gekwalificeerd als een normale medische handeling.

 

Er is ook géén sprake van het beëindigen van een behandelingsovereenkomst. Hierover lijkt in de praktijk soms nog wat verwarring te bestaan. Ook de eiseressen in deze zaak menen dat het gaat om beëindiging van de medische behandelingsovereenkomst door het LUMC, maar de rechter oordeelt terecht dat het in deze zaak gaat om een voortzetting van de medische behandeling (op een andere wijze dan eiseressen wensen). De richtlijn van de KNMG ‘Niet aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’ is op deze zaak – en ook op andere zaken waarin sprake is van het staken van medisch zinloos handelen – dan ook niet van toepassing.

Vertegenwoordiging

In situaties waarin sprake is van medisch zinloos handelen, is regelmatig sprake van een wilsonbekwame patiënt, bijvoorbeeld als deze in coma ligt. Een vertegenwoordiger kan in die gevallen op de voet van artikel 7:465 lid 3 BW namens de patiënt over zijn medische behandeling beslissen. Verzoekt de vertegenwoordiger tot voortzetting van de medische behandeling (zoals in de onderhavige zaak het geval was) dan mag de hulpverlener over die beslissing heenstappen. De hulpverlener mag de beslissing van een vertegenwoordiger namelijk niet volgen als het nakomen ervan niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener (artikel 7:465 lid 4 BW), wat het geval is wanneer medisch zinloos handelen wordt voortgezet.

De uitspraak

Echtgenote en dochter van een patiënt die op de IC ligt in verband met een Covid-19 infectie vorderen voortzetting van de medische behandeling. De behandelend artsen achten voortzetting van de behandeling medisch zinloos. De patiënt verbleef al sinds 31 december 2020 met Covid-19 op de IC van het LUMC. Hij werd diep gesedeerd en kunstmatig beademd. Sinds de opname op de IC was, ondanks verschillende behandelingen, geen verbetering opgetreden. De artsen zagen de patiënt steeds verder achteruitgaan. Omdat alleen een longtransplantatie nog tot zijn herstel had kunnen leiden, benaderde het LUMC twee ziekenhuizen, maar beide ziekenhuizen wezen een longtransplantatie af in verband met de slechte conditie van de patiënt.

 

Het team van longartsen van het LUMC oordeelde dat er zonder longtransplantatie geen kans was op klinisch herstel. Op 8 februari 2021 is met de echtgenote besproken dat behandelend artsen de behandeling wilden staken. De echtgenote van de patiënt stemde daarmee niet in. Na overleg met de echtgenote hierover, verzocht het LUMC twee intensivisten van het Isala te Zwolle om een second opinion uit te brengen over het staken van de behandeling. Zij zagen echter ook geen behandelmogelijkheden en concludeerden dat verdere behandeling van de patiënt medisch zinloos was.

 

Vervolgens is het medisch dossier van de patiënt op verzoek van de familie nog voorgelegd aan een Frans ziekenhuis, maar ook daar oordeelden de artsen dat een transplantatie niet meer mogelijk was en dat overname van de patiënt niet gerechtvaardigd was. De familie van de patiënt deed daarna een laatste poging tot overbrenging van de patiënt, dit keer naar een Turks ziekenhuis. Hoewel het Turkse ziekenhuis bereidheid toonde om de patiënt per vliegtuig op te halen uit Nederland om aldaar de behandeling voort te zetten, besloot de echtgenote om onbekende redenen om daar alsnog vanaf te zien.

 

Vervolgens is de situatie in overleg met het LUMC voorgelegd aan de voorzieningenrechter.
Volgens de voorzieningenrechter is het oordeel van het LUMC tot stopzetting van de behandeling zorgvuldig tot stand gekomen. Binnen het behandelteam van het LUMC bestond geen verschil van mening dat de patiënt niet meer kon herstellen en dat sprake was van medisch zinloos handelen. Er was bovendien sprake van lijden van de patiënt omdat er veel complicaties waren. Voortzetting van de behandeling leidde slechts tot verlenging van het lijden. Het LUMC heeft haar oordeel onderbouwd met aantekeningen van de afdeling IC-LUMC en heeft de resterende behandelopties breed en zorgvuldig getoetst bij twee academische Nederlandse ziekenhuizen en een Frans ziekenhuis. Vervolgens is een second opinion gevraagd over het staken van de behandeling.

 

De voorzieningenrechter oordeelde dat het door de familie niet was aangetoond of zelfs aannemelijk gemaakt dat andere ziekenhuizen wél kans zagen op herstel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het LUMC bovendien ook verder gehandeld als goed hulpverlener, door de familie gedurende de behandeling goed te informeren en daarnaast voldoende tijd en ruimte te bieden om te zoeken naar een alternatieve behandeling. Daarom oordeelt de voorzieningenrechter dat de beslissing van het LUMC – hoe verdrietig ook – geen onjuiste is. Van de LUMC artsen kan niet worden verlangd dat zij in strijd met de voor hen geldende professionele standaard handelen. De voorzieningenrechter wijst de vordering daarom ook af.

Vragen

Heeft u vragen over het staken van een medisch zinloze behandeling, neemt u dan contact op met de experts van de Marktgroep Zorg, die u hierover kunnen adviseren.