Een recente uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland toont het belang aan van de afspraken en de onderhandelingen tijdens de aanbesteding tussen gemeenten en jeugdzorgaanbieders die pleegzorg aanbieden. Deze vraag die in de procedure centraal stond: Wie draagt de bijzondere kosten in de zin van artikel 5.3 Regeling Jeugdwet?

In de procedure stelt de pleegzorgaanbieder zich – beknopt weergegeven – op het standpunt dat zij de kosten van de pleegzorgouders niet kan vergoeden, in dit geval de kosten voor kinderopvang. Als pleegzorgaanbieder dient zij binnen de (wettelijke) kaders en maatregelen die worden opgelegd vanuit de gemeenten te blijven. Het zou slechts een administratieve uitvoering van het beleid van de gemeenten betreffen, waardoor kosten die niet worden vergoed door de gemeente ook niet door de pleegzorgaanbieder vergoed kunnen worden aan de pleegouders. Daarnaast is er sprake van een plafond voor bijzondere kosten. Dit plafond kan per gemeente variëren. In dit geval bedroeg het plafond €500,- per jaar. De opgave van de betreffende pleegouders overschreed het plafond. De pleegouders zouden zodoende gehouden zijn de bijzondere kosten voor kinderopvang die het plafondbedrag van €500,- overschrijden zelf dienen te dragen.

Juridisch kader

Op grond van artikel 5.3 Regeling Jeugdwet verstrekt de pleegzorgaanbieder een door de pleegzorgaanbieder vast te stellen vergoeding voor bijzondere kosten voor het pleegkind. Bij deze bijzondere kosten gaat het niet om de dagelijkse kosten voor opvoeding en verzorging, maar om de meer specifieke kosten die te maken hebben met de opvoeding van een pleegkind. Het is aan de pleegzorgaanbieder, zodoende niet aan de gemeente, om te beoordelen of wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden zoals opgenomen in artikel 5.3 Regeling Jeugdwet.

 

Oordeel

Als gevolg van de bevoegdheden zoals bovenstaand uiteengezet wordt de pleegzorgaanbieder in deze procedure tussen de pleegzorgaanbieder en de pleegzorgouders aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waar het gaat om de uitvoering van de taken op grond van de Jeugdwet.

 

De rechtbank komt tot de conclusie dat de afwijzing van de vergoeding van de kosten onvoldoende is gemotiveerd. De onderbouwing dat de vergoeding van bijzondere kosten wordt afgewezen, omdat de kosten financieel niet vergoed worden door de gemeente is niet terug te lezen in artikel 5.3 van de Regeling Jeugdwet.

 

De pleegzorgaanbieder heeft richting de pleegzorgouders erkend dat de kosten voor kinderopvang voor vergoeding in aanmerking moeten komen. Mede om die reden kan niet slechts worden volstaan met de grond dat deze kosten niet door de gemeente worden vergoed. Daarmee miskent de aanbieder de wettelijke taak die op haar rust op grond van artikel 5.3 Regeling Jeugdwet.

 

Dat het verweerder niet is gelukt om over de bijzondere kosten afspraken te maken met de desbetreffende gemeente en dat het ook in de onderhandeling tijdens de aanbesteding niet is meegenomen, kan in ieder geval niet als afwijzingsgrond richting pleegzorgouders worden gebruikt. Om die reden wordt het beroep gegrond verklaard. De pleegzorgouders worden in het gelijk gesteld. Gezien de beoordelingsruimte die de pleegzorgaanbieder heeft is het niet aan de rechtbank om de afweging te maken en zal de pleegzorgaanbieder een nieuwe beslissing moeten nemen.

 

Afsluitend

De uitspraak toont, voor zowel gemeenten als pleegzorgaanbieders, het belang aan om afspraken te maken over de categorie bijzondere kosten. Hierbij kan onder meer de handreiking ‘Tarifering en inkoop pleegzorg’ behulpzaam zijn.

 

Heeft u vragen over de uitleg van de Jeugdwet? Neem dan contact op met de experts van Marktgroep Zorg van Nysingh, die u hierover kunnen adviseren.