De Afdeling heeft al meerdere keren overwogen dat de vaststelling van de omvang van het normale maatschappelijke risico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan is.

Het bestuursorgaan komt daarbij beoordelingsruimte toe. Uit deze uitspraak, ABRvS 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3735, blijkt opnieuw dat die beoordelingsruimte beperkt is.

Verzoek om vergoeding van planschade

Een aantal eigenaren en bewoners van woningen nabij het Botlekgebied had gevraagd om vergoeding van planschade in verband met een bestemmingsplan dat de oprichting van een aantal windturbines mogelijk maakt. B&W van Rotterdam vroegen de SAOZ om advies. Deze oordeelde dat inderdaad sprake was van planschade. De SAOZ zag geen aanleiding voor een hoger normaal maatschappelijk risico dan het wettelijk forfait van 2% van de waarde van de betrokken woningen onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan.

Windturbines

Windturbines en maatschappelijk risico

Het college week in zijn besluit op twee punten af van het SAOZ-advies. Eén van die punten betrof het maatschappelijk risico. Het college oordeelde dat de realisatie van windturbines aan de rand van een haven- en industrieterrein een normale maatschappelijke ontwikkeling is die past binnen het gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid. De windturbines passen naar overtuiging van het college in de structuur van de omgeving. Om die reden stelde het college het maatschappelijk risico vast op 5%.

 

De rechtbank achtte deze motivering niet deugdelijk. Zij oordeelde dat het college niet zonder het inwinnen van nader deskundig advies op grond van dezelfde feiten en omstandigheden had mogen afwijken van het advies van de SAOZ.

Oordeel Afdeling en commentaar

Het oordeel van de rechtbank vindt geen genade bij de Afdeling. De vaststelling is aan het college dat daarbij beoordelingsruimte toekomt. Het college dient zijn oordeel naar behoren te motiveren. De rechter kan die motivering toetsen. Voor de definitieve beslechting van het geschil kan de rechtbank eventueel met toepassing van artikel 8:41a van de Awb de omvang van het normale maatschappelijke risico zelf vaststellen. Dit betekent volgens de Afdeling dat het college, anders dan de rechtbank had overwogen, zonder het inwinnen van nader deskundig advies op grond van dezelfde feiten en omstandigheden een normaal maatschappelijk risico heeft kunnen vaststellen dat afwijkt van het advies van de SAOZ.

 

Tenslotte oordeelt de Afdeling dat de motivering van het college onvoldoende is. Weliswaar heeft het college goede argumenten aangevoerd, maar dat hebben de verzoekers om planschade, die betoogden dat het maatschappelijk risico niet groter was dan 2%, ook gedaan. Daarom lag de realisering van het windturbinepark “slechts tot op zekere hoogte” in de lijn der verwachtingen, “gezien de structuur van de omgeving die aan de ene zijde wordt gekenmerkt door een industriegebied en aan de andere zijde door een direct aangrenzende woonwijk”. Dit oordeel spreekt niet werkelijk aan, omdat het (te) weinig beoordelingsruimte aan het college laat.

Moet het college advies inwinnen over omvang maatschappelijk risico?

 

Na het lezen van de redenering van de Afdeling zou de vraag kunnen rijzen of het überhaupt nodig is dat het college advies inwint over de omvang van het maatschappelijk risico. Ik ben geneigd deze vraag ontkennend te beantwoorden. Daarbij teken ik wel aan dat het vaststellen zonder voorafgaand advies een ruimere motivering zal vergen.

Meer informatie

Neem voor meer informatie over planschade contact op met Bas ten Kate, E: bas.tenkate@nysingh.nl | T: 088 752 02 27 | M: 06 53 18 12 14.