Kan een (hoger) onderwijsinstelling aansprakelijk zijn voor de schade die een student lijdt als gevolg van een negatief bindend studieadvies?

De rechtbank Gelderland heeft die vraag in een uitspraak van 8 juni jl. bevestigend beantwoord. Wij bespreken in dit blog hoe het zover heeft kunnen komen en wat de onderwijsinstelling dan precies verkeerd deed.

Wat was er aan de hand?

Het betrof de vordering van een eerstejaars studente tegen een hoger onderwijsinstelling. In juni 2019 moest zij een tentamen afleggen waarbij zij voor een examinator een gemaakte opdracht moest presenteren (een zogenaamde werkschouw). Bij een voldoende kon de studente vier studiepunten krijgen.

 

De examinator in kwestie bleek echter een bekende te zijn van de (vader van de) studente. Deze examinator werd om die reden, maar ook omdat hij de studente een voorkeursbehandeling zou hebben gegeven, geschorst. Deze schorsing had tot gevolg dat alle door deze examinator gedane beoordelingen ongeldig werden verklaard. De examencommissie stelde een andere examinator aan, de docent die bij het eerste tentamen van de studente in juni 2019 ook aanwezig was en daardoor in staat was om alsnog de beoordeling achteraf te verrichten. Zij had echter de werkschouw van de studente niet gezien en verzocht daarom de studente foto’s daarvan te sturen. De studente voldeed aan dit verzoek.

 

Op 27 juni 2019 ontving de studente een voorwaardelijk negatief bindend studieadvies, omdat zij onvoldoende studiepunten had gehaald. Zij ging hierop verhaal halen bij de examinator van het vak aan wie ze foto’s van de werkschouw had toegezonden. De examinator vertelde haar dat zij niet in staat was om op basis van drie foto’s de werkschouw te beoordelen. Zij stelde een dag later voor om de werkschouw over te doen op 4 juli 2019, maar de studente was die dag verhinderd. De werkschouw werd uiteindelijk verplaatst naar 27 augustus 2019.

 

Omdat de studente naar eigen zeggen in de veronderstelling verkeerde dat zij een voldoende had behaald in juni, had zij na afloop van het tentamen het materiaal van de werkschouw vernietigd. Zij kon daardoor op 27 augustus 2019 alleen foto’s van haar werkschouw presenteren, die ze eerder ook al had ingezonden. De werkschouw werd daardoor beoordeeld met een onvoldoende, waardoor zij niet het aantal benodigde studiepunten kon behalen en een negatief bindend studieadvies kreeg.

 

De studente verweet de onderwijsinstelling a) dat ten onrechte het resultaat van de werkschouw in juni ongeldig is verklaard, b) dat haar geen eerlijke herkansingsmogelijkheid is geboden, c) dat zij niet is behandeld op dezelfde wijze als haar medestudenten en d) dat ten onrechte een negatief bindend studieadvies is uitgebracht.

Heeft de onderwijsinstelling onzorgvuldig gehandeld?

De rechtbank overweegt allereerst dat uit het wettelijk kader volgt dat van iedere hoger onderwijsinstelling verwacht mag worden dat zij de nodige maatregelen treft zodat een student een eerlijke en reële mogelijkheid heeft om aan te tonen dat hij per onderwijseenheid beschikt over het voorgeschreven niveau van kennis, inzicht en vaardigheden. Het resultaat van een tentamen heeft namelijk consequenties voor een student, in het bijzonder voor studenten in de propedeusefase. Zij kunnen immers geconfronteerd worden met een bindend negatief studieadvies.

 

Op een hoger onderwijsinstelling rust een zorgplicht tegenover de bij haar ingeschreven studenten. Het handelen van een onderwijsinstelling wordt beoordeeld naar de norm van hetgeen van een redelijk handelende en redelijk bekwame onderwijsinstelling mag worden verwacht. De rechtbank oordeelt dat de onderwijsinstelling onzorgvuldig heeft gehandeld en dat aan de student geen negatief bindend studieadvies mocht worden gegeven. Het behalen van onvoldoende studiepunten is volgens de rechtbank grotendeels te wijten aan het onzorgvuldig handelen van de onderwijsinstelling.

 

Naar het oordeel van de rechtbank hebben de onderwijsinstelling en de examencommissie de individuele belangen van de studente uit het oog verloren. Alleen zij – en niet de overige studenten – had hinder ondervonden van het handelen van de examencommissie. Haar medestudenten hadden, zonder dat zij nog actie moesten ondernemen, hun beoordeling wel ontvangen. Bovendien had de studente geen eerlijke en reële mogelijkheid meer gekregen om aan te kunnen tonen dat zij voor het betreffende examenvak beschikte over het voorgeschreven niveau van kennis, inzicht en vaardigheden.

 

De rechter oordeelt dus in feite dat de studente nog een herkansing had moeten krijgen en betrok daarbij dat haar niet kon worden verweten dat zij bij de hernieuwde werkschouw in augustus slechts foto’s van haar eerdere werkschouw in juni kon presenteren. Dat kwam doordat de eerste examinator na afloop van het eerste tentamen bij de studente de indruk had gewekt dat zij een voldoende zou krijgen. Dat zij dan na afloop van de werkschouw de door haar vervaardigde materialen niet had bewaard, vindt de rechtbank te begrijpen.

 

De rechtbank overweegt dat van de onderwijsinstelling verwacht mocht worden dat meer maatwerk geleverd werd aan de studente, zodat zij kon aantonen over het voorgeschreven niveau van kennis, inzicht en vaardigheden te beschikken. Volgens de rechtbank had de onderwijsinstelling dat onvoldoende gedaan en het had op de weg van de onderwijsinstelling geleden om aan de studente meer ondersteuning te bieden. Dat de studente en de examinator elkaar kenden, kan volgens de rechtbank ook niet aan de studente worden verweten. Dit was bovendien bij de leidinggevende van de examinator bekend, maar laatstgenoemde is desondanks aangesteld als examinator van de studente.

 

Het handelen van de onderwijsinstelling werd door de rechtbank onrechtmatig bevonden en als gevolg daarvan dient de onderwijsinstelling de geleden schade te worden vergoed.

Eigen schuld

De vraag was vervolgens of een deel van de schade voor rekening van de studente diende te komen.

 

De onderwijsinstelling had zich verweerd met een beroep op eigen schuld en naar voren gebracht dat de studente geen stappen had ondernomen om andere vakken te herkansen waarvoor zij eerder een onvoldoende had behaald.

 

De rechtbank oordeelt dat van een student die zich in de propedeusefase bevindt en waarbij nog niet vaststaat dat aan de eisen voor een positief studieadvies is voldaan, in beginsel mag worden verwacht dat zij alle mogelijkheden aangrijpt om niet behaalde vakken te herkansen. In zoverre was er voor de studente een mogelijkheid de schade te beperken, waarvan door de studente geen gebruik is gemaakt. Dat levert eigen schuld aan haar zijde op. De rechtbank komt tot de slotsom dat 25% van de schade voor rekening van de studente komt.