De Hoge Raad legt in zijn arrest van 15 mei 2020 (ECLI:NL:HR:2020:889) uit dat de verjaringstermijn van vijf jaar van artikel 3:310 lid 1 BW van toepassing is op een regresvordering ex artikel 7:961 lid 3 BW.

Deze termijn begint niet eerder dan op het moment waarop de verzekeraar de schade voor meer dan zijn deel vergoedt.

Feiten

Vanaf 1989 is een patiënt onder behandeling in een ziekenhuis in verband met nierproblemen, die in 1998 uiteindelijk tot een niertransplantatie leiden. De rechtbank in Den Bosch stelt in 2001 vast dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor de schade van de patiënt. AXA, die tot 1 april 1990 de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis was, keert in 2001 en 2005 een voorschot uit.

 

In 2006 sluit AXA een vaststellingsovereenkomst met de patiënt en doet op 11 maart 2006 een slotuitkering van € 213.655,-, waarbij de patiënt al zijn rechten jegens derden aan AXA cedeert. Met ingang van 1 april 1990 was Centraal Beheer de beroepsaansprakelijkheidsverze­ke­raar van het ziekenhuis geworden en Reaal (rechtsopvolger van AXA) sommeert Centraal Beheer bij brief van 26 juni 2012 tot betaling van de slotuitkering van € 213.655,=, vermeerderd met wettelijke rente.

Standpunt partijen over regresmogelijkheid

In de procedure die volgt vordert Reaal van Centraal Beheer de slotuitkering van € 213.655,- en een bedrag aan wettelijke rente.

 

Er vindt discussie plaats over de vraag of Centraal Beheer dekking moet bieden. Dat blijkt het geval te zijn, nu sprake is van een excedentpolis van Reaal, op basis waarvan Reaal volledig regres kan nemen op Centraal Beheer. De schade valt onder de polis van Centraal Beheer.

 

Centraal Beheer heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering is verjaard, nu met de voorschotbetaling in juni 2001 door Reaal aan de patiënt de regresvordering op Centraal Beheer is ontstaan, die mede de slotuitkering omvat, waarmee de verjaringstermijn voor de hele vordering op 15 juni 2001 een aanvang heeft genomen. Centraal Beheer heeft betoogd dat nu Reaal op 15 juni 2001 de eerste betaling aan de patiënt heeft gedaan, Reaal uiterlijk op die datum bekend was met de schade en de aansprakelijke persoon. Bovendien was op dat moment de regresvordering van Reaal opeisbaar.

 

Het verjaringsverweer wordt in drie instanties verworpen.

Oordeel Hoge Raad

De regresvordering van Reaal berust op artikel 7:961 lid 3 BW. Dit houdt in dat wanneer de schade door meer dan één verzekering wordt gedekt of als de schade door een verzekeraar onverplicht wordt vergoed, terwijl dezelfde schade door een andere verzekering wordt gedekt, verzekeraars op grond van artikel 7:961 lid 3 BW onderling verhaal hebben opdat ieder zijn deel draagt, naar evenredigheid van de bedragen, waarvoor een ieder afzonderlijk kan worden aangesproken.

 

De Hoge Raad vervolgt dat tekst en strekking van dit artikel meebrengen dat de regresvordering van de ene verzekeraar op de andere verzekeraar ontstaat op het moment dat een verzekeraar de schade van de verzekerde vergoedt voor meer dan zijn deel: “Het is immers aan een dergelijke betaling dat de wet het ontstaan van de regresvordering verbindt”.

 

Deze regresvordering moet volgens de Hoge Raad beschouwd worden als een rechtsvordering tot vergoeding van schade in de zin van artikel 3:310 lid 1 BW. Ingevolge dit artikel verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaar. De vijfjarige verjaringstermijn kan niet eerder een aanvang nemen dan op de dag na die waarop de schadevordering opeisbaar is geworden.

 

Nu een regresvordering als bedoeld in artikel 7:961 lid 3 BW ontstaat op het moment dat een verzekeraar de schade aan de verzekerde vergoedt voor meer dan zijn deel, vangt ook de vijfjarige verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW aan niet eerder dan op de dag na die waarop de desbetreffende verzekeraar de schade aan de verzekerde heeft vergoed voor meer dan zijn deel. Dat geldt ook als voordien al bekend is dat de schade geleden zal worden en wie de aansprakelijke persoon is.

 

Voor iedere afzonderlijke regresvordering vangt de verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW aan op de dag volgend op die waarop de desbetreffende regresvordering is ontstaan en opeisbaar is geworden.

Conclusie

De Hoge Raad heeft duidelijk gemaakt wat de aard van de regresvordering ex artikel 7:961 BW is en wat dit voor de verjaring betekent. Voor regres in de verhouding tussen hoofdelijke schuldenaren ex artikel 6:10 BW heeft de Hoge Raad een zelfde regime uiteengezet in het arrest ASR/Achmea (Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3784).