Mag de verzekeraar de afwijzing daarna alsnog op een andere, ‘nieuwe’, grond baseren?

In het arrest OHRA/Goilo-arrest (Hoge Raad 3 februari 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB8306) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de aard van de verzekeringsovereenkomst in beginsel meebrengt dat de verzekeraar een verzoek om dekking niet eerder dan na behoorlijk onderzoek dient af te wijzen en dat hij de afwijzing duidelijk behoort te motiveren. Volgens de Hoge Raad moet tegen deze achtergrond worden aangenomen dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat wanneer de verzekeraar zijn afwijzing op een bepaalde grond heeft doen steunen, hij daarop niet meer kan terugkomen door de afwijzing daarna, wanneer die grond onjuist is gebleken, op een andere grond te baseren.

 

Of het een verzekeraar vrijstaat om terug te komen op de aanvankelijk opgegeven afwijzingsgrond, hangt af van de bijzonderheden van het geval. Bij de beoordeling is onder meer van belang:

– de mate van precisie van de aanvankelijk door de verzekeraar aangevoerde grond;
– de mate van stelligheid waarmee deze aanvankelijk aangevoerde grond is verwoord;
– de vraag of het gaat om een verzoek van de verzekerde om een standpunt te willen innemen in verband met door hem te maken kosten dan wel om een verzoek om dekking van reeds geleden schade.

 

Het kan dus zo zijn dat, indien het een verzekeraar niet vrijstaat om terug te komen op de eerder opgegeven afwijzingsgrond, hij gehouden kan zijn tot het vergoeden van schadedie niet onder de dekking vallen.

Hoe pakte de rechtsregel uit het OHRA/Goilo-arrest uit in de praktijk?

Zowel bij de rechtbanken en hoven als bij de geschillencommissie van het Kifid (Klachteninstituut Financiële Dienstverlening) wordt door verzekerden regelmatig een beroep gedaan op het OHRA/Goilo-arrest. Door verzekerden wordt dan vaak aangevoerd dat uit het OHRA/Goilo-arrest volgt dat de verzekeraar geen beroep kan doen op de afwijzingsgrond die de verzekeraar niet direct, in de eerste afwijzingsbrief, heeft aangevoerd. Verzekerden betogen in dat verband dat indien de verzekeraar in het eerste afwijzingsbericht niet volledig is geweest, hij geen beroep meer kan doen op later aangevoerde afwijzingsgronden. Uit jurisprudentie blijkt dat een beroep van verzekerden op het OHRA/Goilo-arrest doorgaans niet succesvol is.

AG-Hartlief over het OHRA/Goilo-arrest in een conclusie voor een recent arrest van de Hoge Raad

In een kwestie die heeft geleid tot een recent arrest van de Hoge Raad (3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1805) kwam (onder meer) de rechtsregel uit het OHRA/Goilo-arrest aan de orde. In deze kwestie ging het kort gezegd om dekking onder een CAR-verzekering waarbij schade is opgetreden als gevolg van werkzaamheden na oplevering van het werk, en om de vraag of het werk werd uitgevoerd binnen de overeengekomen onderhoudstermijn. De andere (voor deze bijdrage relevante) vraag die aan de orde kwam, is of de verzekeraar na weigering van dekking op een later onjuist gebleken grond, daarna op een andere grond dekking van de schade mocht weigeren.

 

Het hof oordeelde dat in dit geval de redelijkheid en billijkheid er niet aan in de weg staan dat de verzekeraar na de eerste afwijzingsbrief ook op andere gronden dekking heeft geweigerd. De verzekerde was het daarmee niet eens en kwam in cassatie tegen deze oordelen op.

 

De Hoge Raad doet de zaak af met toepassing van art. 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dus zonder inhoudelijke motivering. Dat kan de Hoge Raad op grond van die bepaling doen, indien het bij de beoordeling van de klachten niet nodig is om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht.

 

Hoewel we dus niet weten wat de Hoge Raad inhoudelijk vindt van het beroep van de verzekerde op het OHRA/Goilo-arrest, heeft AG-Hartlief een voor de praktijk interessante conclusie geschreven voor dit arrest (7 mei 2021, ECLI:NL:PHR:2021:445). Hij zet in deze conclusie, onder verwijzing naar relevante literatuur en rechtspraak, uiteen dat de rechtsregel uit het OHRA/Goilo-arrest niet tot gevolg kan hebben dat de verzekeraar bij het afwijzen van een verzoek om uitkering alle kaarten in één keer op tafel moet leggen. Niet valt in te zien waarom een verzekeraar een nader inzicht met betrekking tot afwijzingsgronden niet alsnog aan de verzekerde zou mogen tegenwerpen. In beginsel is het dus voor een verzekeraar mogelijk om, indien hij een beroep doet op een bepaalde afwijzingsgrond, later zijn standpunt te wijzigen en/of aan te vullen met een beroep op meer of andere afwijzingsgronden.

 

Dat lijkt mij een juiste toepassing van het OHRA/Goilo-arrest. Zoals Hartlief met verwijzing naar relevante literatuur aangeeft, zouden verzekeraars – indien het doorgaans gevoerde betoog van verzekerden in dit verband wordt gevolgd – zich genoodzaakt zien om al in het eerste afwijzingsbericht alle mogelijke afwijzingsgronden te noemen. Naast dat dit verzekeraars veel moeite kost, zal het ook veel tijd in beslag nemen. Het duurt dan doorgaans lang voordat verzekerden duidelijkheid krijgen over de dekking. Dat is – ook voor verzekerden – niet wenselijk.

 

Dit blog werd geschreven door mr. Lissa Boersma. Lissa was bij Nysingh werkzaam van oktober 2019 t/m juni 2022.