Met een goede ecologische onderbouwing kan uw project mogelijk toch doorgang vinden.

Deze uitspraak van de ABRvS van 22 april (ECLI:NL:RVS:2020:1125) is wederom een voorbeeld van de mogelijkheid om met een goede ecologische onderbouwing plannen te realiseren die een toename van de stikstofdepositie veroorzaken terwijl de kritische depositiewaarden (‘KDW’) zijn overschreden op een bepaald hexagoon. Al eerder oordeelde de Afdeling dat dat niet per se tot de conclusie hoeft te leiden dat de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende Natura 2000-gebied worden aangetast. Zie hierover mijn blog van 31 maart 2020.

De casus

De Markermeerdijken, een 47,8 km lang dijktraject tussen Hoorn en Amsterdam, beschermen het achterland tegen overstroming. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is als beheerder verantwoordelijk voor de Markermeerdijken en heeft met het oog op de veiligheid daarvan een projectplan opgesteld op grond van artikel 5.4 van de Waterwet. Het projectplan voorziet in versterkingsmaatregelen. Ter uitvoering van het projectplan zijn diverse uitvoeringsbesluiten genomen, waaronder een Wnb-vergunning.
Appellant Stichting Zuyderzeedijk en anderen voerden aan dat het project zou leiden tot overschrijding van de KDW en dat elke overschrijding van de KDW een significant negatief effect heeft of anderszins niet toelaatbaar moet worden geacht.

 

In dat licht was van belang dat aan voormelde besluitvorming het Memo ecologische effectbeoordeling ten grondslag lag. In dit Memo is ingegaan op de permanente bijdrage van stikstof en de tijdelijke bijdrage van stikstof.

 

Uit het Memo ecologische effectbeoordeling volgt dat de permanente bijdrage op het stikstofgevoelige habitattype H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) in het Natura 2000-gebied “Eilandspolder” maximaal minder dan 0,05 mol N/ha/jr bedraagt. Gesteld wordt dat gezien de huidige goede kwaliteit en de geringe bijdrage er ecologisch geen meetbare of waarneembare effecten zijn. Voor de overige Natura 2000-gebieden wordt uiteengezet dat deze nog verder van het project liggen, zodat de stikstofdepositie daar derhalve nog lager gaat zijn. Ten aanzien van de permanente bijdrage wordt geconcludeerd dat een ecologisch merkbaar en meetbaar effect is uitgesloten. Ten aanzien van de tijdelijke bijdrage van stikstof volgt uit het Memo ecologische effectbeoordeling dat de maximale stikstofdepositie op gevoelige habitattypen voor de duur van de werkzaamheden 0,12 mol N/ha/jr is. Het gaat volgens het Memo ecologische effectbeoordeling om een tijdelijke bijdrage; een geringe toename voor een beperkte tijd. Uit het Memo ecologische effectbeoordeling volgt dat voor stikstofdepositie geldt dat het cumuleert in het systeem en dat ook kleine hoeveelheden die lange tijd deponeren leiden tot een cumulatie met alle gevolgen van dien, maar dat het ecologisch effect in dit geval dusdanig beperkt is, dat het niet waarneembaar is. Dit omdat in dit geval sprake is van een tijdelijke eenmalige geringe depositie gedurende de werkzaamheden, waardoor er geen sprake is van een wezenlijke ophoping van stikstofdepositie door de dijkversterking.

 

Vervolgens wordt in paragraaf 5 van het Memo ecologische effectbeoordeling beschreven of in het licht van de aanwezige knelpunten voor de verschillende habitattypen in de relevante Natura 2000-gebieden, de geringe en tijdelijke bijdrage kan leiden tot een wezenlijke verslechtering. In paragraaf 5 wordt aangegeven dat het laten dalen van de feitelijke depositie tot beneden de kritische depositiewaarden vaak wel als doel is geformuleerd, maar vanuit de praktijk niet altijd noodzakelijk blijkt om de instandhoudingsdoelstellingen te halen. Vervolgens worden voor elk van de relevante Natura 2000-gebieden de effecten beoordeeld voor de stikstofgevoelige habitattypen die zich daar bevinden en waarbij sprake is van een overbelaste situatie (als de kritische depositiewaarde door de achtergronddepositie wordt overschreden). Voor Natura 2000-gebied “Naardermeer” is gekeken naar de habitattypen en leefgebieden H3140lv Kranswierwateren, in laagveengebieden, H3150baz Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden, buiten afgesloten zeearmen, H7140A Overgangs- en trilvenen (trilvenen), H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) (inclusief zoekgebieden), H91DO Hoogveenbossen, Lg05 Grote zeggenmoeras (zeggekorfslak). Per habitattype en leefgebied is gekeken naar de kwaliteit, de bijdrage, de trend voor het oppervlakte en de kwaliteit, de knelpunten en de relatie tussen de knelpunten en stikstofdepositie. Bij alle beoordeelde habitattypen en leefgebieden (ook de habitattypen en leefgebieden in de andere Natura 2000-gebieden) wordt in het Memo ecologische effectbeoordeling op basis van voornoemde punten gemotiveerd uiteengezet dat er ecologisch geen meetbare of waarneembare effecten zijn.

Oordeel Afdeling

De Afdeling overweegt dat, anders dan Stichting Zuyderzeedijk en anderen stellen, dat niet elke overschrijding van de kritische depositiewaarden een significant negatief effect heeft of anderszins niet toelaatbaar moet worden geacht. Als een project leidt tot een toename van de stikstofdepositie op reeds overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, dan dienen de gevolgen van die toename te worden onderzocht. Als daaruit volgt dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten (voortoets), dient een passende beoordeling te worden gemaakt. De toename van stikstof staat in dat geval niet aan de verlening van een vergunning voor een project in de weg als en nadat uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten. In dit geval is een projectspecifieke passende beoordeling opgesteld waarin wordt geconcludeerd dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast door de toename van stikstofdepositie op reeds overbelaste gebieden. Stichting Zuyderzeedijk en anderen hebben deze beoordeling per habitattype en leefgebied inhoudelijk slechts bestreden door te stellen dat de meteorologische fluctuaties niet bij de beoordeling zouden mogen worden betrokken.

 

De Afdeling overweegt dat de meteorologische fluctuaties slechts genoemd worden als bijkomende omstandigheid, maar dat geconcludeerd wordt dat geen sprake is van een aantasting van de natuurlijke kenmerken op basis van de omstandigheid dat het gaat om een tijdelijke geringe toename en een beoordeling van de kwaliteit en de knelpunten van de habitattypen en leefgebieden waar sprake is van een overschrijding van de kritische depositiewaarden. De Afdeling ziet gelet hierop in het betoog van Stichting Zuyderzeedijk en anderen geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie dat de natuurlijke kenmerken niet zullen worden aangetast als gevolg van de toename van de stikstofdepositie op reeds overbelaste gebieden.

Conclusie en advies

Indien de stikstofdepositie op een aantal habitattypen toeneemt als gevolg van uw project, terwijl de KDW wordt overschreden, dan betekent dat niet zonder meer dat ook de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden worden aangetast. Met een goede ecologische onderbouwing kan uw project mogelijk toch doorgang vinden.