Recent was bij de rechtbank Noord-Nederland een procedure (ECLI:NL:RBNNE:2021:738) aan de orde waaruit volgt dat het voor betrokkenen nog wel eens ingewikkeld kan zijn om hun inzagerechten op de juiste wijze uit te oefenen, zeker als het gaat om gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken.

Wat was er aan de hand?

Twee verzoekers deden in mei 2020 op grond van artikel 15 AVG een inzageverzoek bij het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum Noord-Nederland. Het RIEC is een samenwerkingsverband van verschillende overheidsorganisaties (convenantspartners) voor een bestuurlijke en geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit, bestrijding van handhavingsknelpunten en bevordering van integriteitsbeoordelingen. De Nationale Politie zou, als één van de convenantspartners, de afwikkeling van de inzageverzoeken op zich nemen.

 

Toen tijdige besluitvorming uitbleef, hebben de verzoekers niet alleen de bestuursrechtelijke weg genomen om inzage af te dwingen, maar ook een verzoekschrift op grond van artikel 35 UAVG bij de civiele rechter ingediend. Als verwerkingsverantwoordelijke merken verzoekers het RIEC Noord-Nederland aan, althans haar medewerkers. De bij het RIEC betrokken convenantspartners nemen uiteindelijk op 24 december 2020 besluiten op de inzageverzoeken en wijzen deze deels af vanwege een weigeringsgrond.

Oordeel rechtbank

De rechtbank overweegt dat het RIEC Noord-Nederland niet als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van (art. 4 onderdeel 7 van) de AVG kan worden aangemerkt. Nu geen sprake is van een rechtspersoon of natuurlijke persoon, en het RIEC evenmin als a- of b-orgaan kan worden aangemerkt, hebben de betrokkenen volgens de rechtbank een niet bestaande partij in rechte betrokken.

 

Het beroep van betrokkenen op de Jehova’s Getuigen uitspraak (ECLI:EU:C:2018:551) dat het begrip verwekingsverantwoordelijk ruim moet worden geïnterpreteerd, kan hen niet baten. De rechtbank oordeelt dat anders dan in die kwestie het RIEC zelf geen medewerkers in dienst heeft, maar deze medewerkers onder het gezag van de convenantspartners vallen. De rechtbank verklaart betrokkenen dan ook niet-ontvankelijk in hun verzoek en veroordeelt hen in de proceskosten (gemaakt door de gemeente Leeuwarden als belanghebbende en een van de convenantspartners).

Wet Gegevensverwerking door Samenwerkingsverbanden (WGS)

De rechtbank haalt nog expliciet de MvT van de recent door de Tweede Kamer aangenomen WGS aan om haar conclusie dat dergelijke samenwerkingen niet zelfstandig als verwerkingsverantwoordelijke aan te merken zijn.

 

‘Zoals reeds is toegelicht (…) is het niet de bedoeling dat er een nieuw overheidsorgaan, nieuwe instantie of zelfstandige entiteit van enige vorm ontstaat. Het uitgangspunt van de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid van de deelnemers is onverenigbaar met eigen rechtspersoonlijkheid van het samenwerkingsverband. (…)

Gelet op artikel 1.3, vijfde lid, vormen de deelnemers een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid’
Op basis van het voorgaande, artikel 1.4 WGS en het Privacyprotocol RIEC’s-LIEC concludeert de rechtbank dat sprake is van gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken als bedoeld in artikel 26 AVG.

Wat valt op?

Het is wat vreemd dat betrokkenen bericht hadden ontvangen dat de Nationale Politie de afhandeling van het inzageverzoek verder op zich zou nemen, maar dat betrokkenen hierin geen aanleiding hebben gezien de civiele procedure (mede) tegen de Nationale Politie te richten. Als de betrokkenen dit wel hadden gedaan, waren zij gelet op de AVG ontvankelijk geweest.

 

Goed om te signaleren is dat in artikel 26 lid 3 AVG is geregeld dat ongeacht wat bijvoorbeeld in een convenant wordt afgesproken, de betrokkene zijn rechten uit hoofde van deze verordening met betrekking tot en jegens iedere verwerkingsverantwoordelijke uitoefent. In onderhavige situatie wordt dit geregeld in artikel 15.3 van voornoemd Privacyprotocol. Deze bepaling zou wat uitgebreider kunnen zijn, bijvoorbeeld door op te nemen dat betrokkenen “bij elk van de convenantspartners” terecht kunnen.

 

De vraag blijft of in die situatie (als de betrokkenen ook de Nationale Politie in rechte hadden betrokken) de civiele rechter bevoegd zou zijn om dit verzoekschrift van de betrokkenen in behandeling te nemen nu met een bestuursrechtelijke procedure een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt. Opvallend is in ieder geval dat de rechtbank in haar uitspraak niet rept over de met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang die voor betrokkenen openstaat en ook kennelijk door hen bewandeld wordt. Op grond van art. 6:12 Awb kan een betrokkene immers een procedure starten als een bestuursorgaan in gebreke is om tijdig een besluit te nemen. Het bestuursorgaan kan in die gevallen ook een dwangsom verbeuren.

 

Uit de feiten die worden genoemd in deze uitspraak is niet duidelijk hoe de civiele en bestuursrechtelijke procedure zich in tijd tot elkaar verhouden. Nu een deel van het inzageverzoek is afgewezen, is het denkbaar dat hier binnenkort een bestuursrechtelijk vervolg op deze uitspraak komt. Daar houden wij u van op de hoogte!