Met deze uitspraak wordt de mogelijkheid ingeperkt om de onderdelen 1 en 9 in een omgevingsvergunning te combineren.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:338) een interessante uitspraak gedaan over het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van onderdelen 1 en 9 van artikel 4 van Bijlage II Bor (de kruimelgevallenregeling). Met deze uitspraak wordt de mogelijkheid ingeperkt om de onderdelen 1 en 9 in een omgevingsvergunning te combineren.

Verlening van de omgevingsvergunning

AST Beheer wil op een bedrijventerrein in de gemeente Oudewater een nieuw bedrijfspand realiseren. Het bestaande gebouw op het perceel zal worden gesloopt en worden vervangen door een nieuw, groter gebouw. Het bouwplan van AST Beheer is echter niet in overeenstemming met het bestemmingsplan: onder meer het gebruiken van de eerste verdieping als zelfstandig kantoor is planologisch niet toegestaan.

 

Het college van de gemeente Oudewater verleent bij besluit een omgevingsvergunning aan AST Beheer voor het bouwen en gebruiken van een gebouw als bedrijfshallen en zelfstandige kantoorruimte. Het college heeft voornoemde omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, eerste en negende lid, van Bijlage II van het Bor. Appellant is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Appellant vreest dat zijn tegenover het perceel gevestigde aannemersbedrijf te maken krijgt met parkeeroverlast en dat hij in zijn bedrijfsactiviteiten zal worden beperkt.

Kruimelgevallenlijst

‘Bestaand en vergund’

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:86 Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak. Volgens de voorzieningenrechter had het college geen omgevingsvergunning kunnen verlenen op grond van artikel 4, negende lid, van bijlage II Bor voor het gebruiken van een gebouw dat niet feitelijk aanwezig en vergund is. In onderdeel 9 van de kruimelgevallenlijst staat namelijk dat het afwijkende gebruik enkel vergund mag worden als dat gebruik niet gepaard gaat met bouwactiviteiten die ertoe leiden dat de bebouwde oppervlakte en het bouwvolume worden vergroot. In geval van nieuwbouw is dat echter per definitie het geval, aldus de voorzieningenrechter.

 

De voorzieningenrechter gaat niet mee in de stelling van het college dat voornoemde zinsnede uit onderdeel 9 van de kruimelgevallenlijst alleen betrekking heeft op het vergroten van bestaande gebouwen en dat daarom het gebruik van nog te realiseren nieuwe (grotere) gebouwen wel vergund mag worden op grond van onderdeel 9. De voorzieningenrechter betrekt hierbij de Nota van toelichting bij het Bor. Het voorgaande brengt met zich dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend.

Tot besluit: combineren van onderdelen 1 en 9

Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat de verschillende onderdelen van de kruimelgevallenlijst in één omgevingsvergunning gecombineerd én vergund kunnen worden. Voornoemde rechtspraak lijkt door de uitspraak van 4 februari 2020 echter niet zonder meer van toepassing op de combinatie van de onderdelen 1 en 9 van de kruimelgevallenlijst. In geval van sloop van een bestaand pand en vervangende nieuwbouw zal in de regel sprake zijn van een bouwwerk dat nog niet bestaand én vergund is en kan onderdeel 9 van de kruimelgevallenlijst niet worden toegepast. Het combineren van onderdelen 1 en 9 van de kruimelgevallenlijst lijkt met de onderhavige uitspraak te worden beperkt tot gevallen waarin het gebruik van een bestaand bouwwerk wordt gewijzigd met toepassing van onderdeel 9 en met toepassing van onderdeel 1 een uitbreiding van dit bestaande hoofdgebouw wordt gerealiseerd.

Meer informatie

Neem voor meer informatie over dit of andere omgevingsrecht en bestuursrechtelijke onderwerpen contact op met Maarten van Nijendaal, E: maarten.vannijendaal@nysingh.nl | T: 088 752 02 37 | M: 06 22 17 66 54.