In een interessante conclusie van het Parket bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2022:42) wordt aandacht besteed aan de vraag of redelijke kosten tot het vaststellen van de schade ingevolge artikel 7:959 lid 1 BW altijd onder de verzekeringsovereenkomst gedekt zijn.

Genoemd artikel bepaalt dat de vergoeding van de door de verzekerde gemaakte bereddingskosten en de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade ten laste van de verzekeraar komen. Zelfs al zou daardoor, tezamen met de vergoeding van de schade, de verzekerde som worden overschreden.

 

In dit specifieke geval had een verzekerde een combipolis bij de verzekeraar afgesloten, bestaande uit onder meer een schadeverzekering en een rechtsbijstandverzekering. De polisvoorwaarden van de schadeverzekering bevatten een “na-u-clausule”. Een dergelijke clausule houdt in dat dat de verzekering geen dekking biedt indien en voor zover de schade wordt gedekt door een andere verzekering.

 

Het hof heeft eerst onderzocht of de advocaatkosten kwalificeren als kosten tot het vaststellen van de schade als bedoeld in artikel 7:959 lid 1 BW. Het hof is van oordeel dat de verzekerde op dit punt niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Met betrekking tot de uitleg en toepassing van de polisvoorwaarden stelt het Hof vast dat de advocaatkosten in natura zijn gedekt onder de rechtsbijstandverzekering. Gezien de “na-u-clausule” oordeelt het Hof dat de verzekerde geen recht op verdere vergoeding heeft.

 

De verzekeraar bestrijdt in het incidenteel cassatieberoep dat de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade ingevolgde artikel 7:959 lid 1 BW altijd zijn gedekt.

 

Schrijver van de conclusie – prof. mr. Lindenbergh – is de mening toegedaan dat in het licht van de verzekeringsovereenkomst moet worden beoordeeld of de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade zijn gedekt. De in dat kader relevante bepalingen in de polisvoorwaarden zijn in principe gewoon van kracht, tenzij de betreffende bepaling in strijd is met dwingend recht. Een bepaling over de vergoeding van de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade of een andere in dat kader relevante clausule is niet zonder meer in strijd met dwingend recht. Tegen deze achtergrond kan volgens Lindenbergh de vraag of uit artikel 7:959 lid 1 BW voortvloeit dat de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade altijd onder de verzekeringsovereenkomst zijn gedekt, niet in algemene zin bevestigend worden beantwoord.

 

Hoewel het hof niet expliciet heeft geoordeeld dat uit artikel 7:959 lid 1 BW voortvloeit dat de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade altijd (moeten) zijn gedekt, ligt dit wel in het oordeel van het hof besloten. Het hof heeft namelijk eerst onderzocht of kosten tot het vaststellen van de schade zijn gemaakt. Volgens het hof heeft de verzekerde op dit punt niet aan zijn stelplicht voldaan. Pas daarna is het hof toegekomen aan de uitleg en toepassing van de polisvoorwaarden. Hieruit kan worden opgemaakt dat artikel 7:959 lid 1 BW volgens het hof ongeacht (de uitleg en toepassing van) de polisvoorwaarden een toereikende grondslag oplevert voor vergoeding van de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade, aldus Lindenbergh. Echter moet zoals gezegd in het licht van de polisvoorwaarden worden beoordeeld of de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade onder de verzekeringsovereenkomst zijn gedekt. Toegepast op deze zaak geldt dat de “na-u-clausule” in de polisvoorwaarden relevant is voor de vraag of de advocaatkosten onder de schadeverzekering worden vergoed. Vast staat namelijk dat de verzekerde tevens een rechtsbijstandverzekering heeft die zijn advocaatkosten (in natura) dekt. Het hof heeft in het midden gelaten of de “na-u-clausule” in strijd is met dwingend recht. Daarom had het hof niet mogen aannemen dat artikel 7:959 lid 1 BW een toereikende grondslag vormt voor vergoeding van de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade zonder de “na-u-clausule” hierbij te betrekken.

 

Kortom, Lindenbergh is van mening dat in cassatie terecht wordt opgekomen tegen het uitgangspunt van het hof dat artikel 7:959 lid 1 BW ongeacht (de uitleg en toepassing van) de polisvoorwaarden een toereikende grondslag oplevert voor vergoeding van de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade. Of de Hoge Raad deze conclusie uiteindelijk zal volgen, zal nog moeten blijken.