De vraag of Gedeputeerde Staten (‘GS’) een natuurtoestemming op grond van de Wnb moet verlenen, is sinds de PAS-uitspraken van 29 mei 2019 actueler geworden.

Daarbij is ook de vraag opgekomen of B&W de aanvraag om omgevingsvergunning aan GS moet voorleggen, zodat GS kan beoordelen of een natuurtoestemming nodig is. Uit deze uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (‘Afdeling’) van 15 januari jl. blijkt dat dat niet hoeft. En dat B&W in eerste instantie zelf moet beoordelen of een natuurtoestemming is vereist.

De casus: is een toestemming van GS nodig?

B&W van de gemeente Neder-Betuwe had aan een veehouderij een omgevingsvergunning (aanlegvergunning) verleend voor het ophogen van een perceel. Het perceel behoort tot een weidevogelgebied. Bij de aanvraag was in dat verband een natuuronderzoek overgelegd. Uit het onderzoek bleek dat de werkzaamheden gevolgen konden hebben voor het weidevogelgebied, maar dat geen ontheffing nodig was als mitigerende maatregelen zouden worden genomen. B&W heeft om die reden het natuuronderzoek inclusief de mitigerende maatregelen als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden.

Aanvraag omgevingsvergunning

GS van Gelderland stelde bezwaar, beroep en vervolgens hoger beroep in. In deze procedures stelde GS zich op het standpunt dat de aanlegvergunning niet verleend had kunnen worden zonder dat een toetsing had plaatsgevonden op grond van de Wet natuurbescherming (‘Wnb’) door GS.

 

In navolging van de rechtbank maakt de Afdeling korte metten met dit argument.

 

Het gaat hier om de vraag of naast de aanlegvergunning ook een omgevingsvergunning voor een zogenoemde i-activiteit is vereist. Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wabo biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur andere activiteiten aan te wijzen waarvoor een verbod – behoudens omgevingsvergunning – geldt. Voor natuurtoestemmingen is daarvan gebruik gemaakt in artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op grond van artikel 2.2aa van het Bor is een omgevingsvergunning vereist voor activiteiten die op grond van art. 2.7 Wnb of art. 3.1, 3.5 of 3.10 Wnb ontheffingplichtig zijn en waarvoor op grond van die wet nog geen vergunning c.q. ontheffing is verleend.

 

De werkzaamheden op het perceel zouden voor de weidevogels kunnen leiden tot overtreding van een van de verboden op grond van artikel 3.1 van de Wnb. In dat geval is een i-vergunning vereist en dient een verklaring van geen bedenkingen van GS te worden gevraagd.

 

De Afdeling overweegt dat het aan het college is om te beoordelen of een i-vergunning is vereist. De Afdeling komt in deze uitspraak tot de slotsom dat het college terecht tot het oordeel is gekomen dat geen i-vergunning is vereist.

Conclusie en advies

Om tot de conclusie te komen dat de i-vergunning is vereist, hoeft B&W de aanvraag niet eerst aan GS voor te leggen. Als GS de vergunningverlening wil tegenhouden en daarover een standpunt naar voren wil brengen, dan dient GS rechtsmiddelen aan te wenden tegen het verlenen van de aanlegvergunning. Dat is in deze zaak ook gebeurd.

 

Met deze uitspraak kunnen ook bezwaar- en beroepsgronden van gelijke aard van anderen dan GS ongegrond worden verklaard. Daarbij denk ik aan de veel voorkomende grond dat GS de door de aanvrager ingebrachte AERIUS-berekening zou moeten controleren.

 

De uitspraak betekent mijns inziens niet dat B&W geen gebruik mag maken van de expertise van provincies om tot de conclusie te kunnen komen dat geen i-vergunning nodig is. Gelet op de bij provincies aanwezige expertise, kan overleg met de provincie in voorkomende gevallen heel zinvol zijn.

Meer informatie

Wilt u hierover meer weten? Neem dan contact op met Vera Textor, E: vera.textor@nysingh.nl | M: 06 12 39 39 56.