In een arrest van 24 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1273) moest de Hoge Raad oordelen over de onteigening van een verontreinigd bedrijfsterrein ten behoeve van woningbouw. Eigenaar Vabeog betoogde dat de saneringskosten niet op de complexwaarde in mindering mochten worden gebracht, omdat die kosten behoren tot de lasten die over het gehele complex worden omgeslagen. De rechtbank oordeelde anders en de Hoge Raad ging hier in mee. Naast dit aspect biedt dit arrest interessante overwegingen over wederbeleggingskosten, zoals eerder besproken in deze bijdrage op dit blog.
Bijzonder binnen complex
De Hoge Raad overweegt dat artikel 40d Ow (egalisatieregel) er niet toe strekt de waardeverschillen die zich tussen verschillende stukken grond voordoen om andere redenen dan de daaraan gegeven bestemming, geheel te elimineren. Aan een onteigend stuk grond dat deel uitmaakt van een complex als bedoeld in art. 40d Ow kan dan ook een andere waarde worden toegekend dan de complexwaarde, indien de bijzondere ligging of hoedanigheid van die grond de waarde daarvan zodanig beïnvloedt dat bij een veronderstelde verkoop ervan in het vrije commerciële verkeer een hogere of lagere prijs tot stand zou komen dan de complexwaarde. Bij de beantwoording van de vraag in hoeverre dat in een concreet geval zo is, mag geen rekening worden gehouden met de bestemming die juist voor dit stuk grond in het bestemmingsplan is aangewezen, nu dat onverenigbaar zou zijn met het egalisatiestelsel van art. 40d Ow.
Saneringskosten
In dit geval betroffen de saneringskosten uitsluitend het onteigende perceel. Die verontreiniging vormt een bijzondere (negatieve) hoedanigheid van het onteigende binnen het complex. Om die reden zou in het vrije commerciële verkeer een lagere prijs voor het onteigende tot stand zijn gekomen dan de complexwaarde, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad voegt daar aan toe dat, ook indien sanering van het onteigende noodzakelijk is geworden als gevolg van de nieuwe bestemming, er geen sprake is van een situatie waarin de minderwaarde het gevolg is van de bestemming die juist voor dit stuk grond in de bestemmingsplannen is aangewezen.
De Hoge Raad concludeert daarom dat de rechtbank de waarde van het onteigende terecht had bepaald door op de complexwaarde de saneringskosten in mindering te brengen. Over de rol van bodemverontreiniging bij de bepaling van de werkelijke waarde van het onteigende was eerder dit jaar ook al het een en ander te doen, zie deze eerdere bijdrage op dit blog.
Vabeog had voorts aangevoerd dat de gemeente terzake van de verontreiniging een verwijt kon worden gemaakt en daarom jegens Vabeog daarvoor aansprakelijk was. Vabeog betoogde dat om redenen van proceseconomie met dit gegeven rekening zou moeten worden gehouden bij de vaststelling van de schadeloosstelling. Ook hierin gaat de Hoge Raad niet mee: in de bijzondere rechtsgang van de onteigeningsprocedure past niet dat de rechter zich zou moeten buigen over de stelling van Vabeog dat de gemeente aansprakelijk is wegens onrechtmatige daad, waarbij het gaat om schade die geen onteigeningsgevolg is.