De rechtbank Den Haag heeft een gedoogplicht ex art. 5.24 Waterwet in stand gelaten en geoordeeld dat de belangen van de eigenaar geen onteigening vorderen. De voor de werkzaamheden benodigde oppervlakte van 6,75% is relatief gering en er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die onteigening vorderen, aldus de rechtbank in haar uitspraak van 24 maart 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:2642).

Feiten

Hoogheemraadschap Delfland heeft in 2016 een projectplan vastgesteld dat voorziet in wijziging van de waterkering langs een vaarweg. Daarvoor dienen ook werkzaamheden te worden verricht op naastgelegen percelen van particuliere eigenaren. Met één eigenaar wordt geen overeenstemming bereikt, waarop het hoogheemraadschap bij beschikking van 28 februari 2019 besluit tot oplegging van een gedoogplicht ex art. 5.24 Waterwet. De gedoogplicht wordt opgelegd voor onbepaalde tijd, uitgezonderd voor zover die betrekking heeft op de tijdelijk (als werkstrook) benodigde gronden. Tegelijkertijd heeft het hoogheemraadschap schadevergoeding toegekend.

Nadere informatie en nader aanbod

Op 15 maart 2019, dus ná oplegging van de gedoogplicht, heeft het hoogheemraadschap nadere informatie verstrekt over uitvoering van de werkzaamheden en heeft het nadere aanbiedingen gedaan. Bovendien heeft het nog aangeboden om drainagevoorzieningen aan te leggen en een nulmeting te laten verrichten, zodat de oorzaak van eventuele schade gemakkelijker achterhaald kan worden. Het leidt niet tot overeenstemming.

Het bezwaar van de eigenaar tegen de gedoogbeschikking is ongegrond verklaard en zijn verzoek om een voorlopige voorziening (in de vorm van schorsing van de gedoogplicht) is door de voorzieningenrechter afgewezen.

Werkzaamheden al uitgevoerd: procesbelang

Aangezien de werkzaamheden ten tijde van het indienen van het beroep al waren uitgevoerd ziet de rechtbank zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of de eigenaar nog wel procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling. Nu hij gesteld heeft schade te hebben geleden als gevolg van het besluit, acht de rechtbank procesbelang aanwezig en gaat zij over tot een inhoudelijke beoordeling. Indien deze eigenaar enkel zou hebben gesteld dat zijn belangen onteigening vorderen omdat de benodigde oppervlakte niet gering is, zou een inhoudelijke beoordeling blijkbaar achterwege zijn gebleven.

Vorderen belangen onteigening?

In de eerste plaatst stelt de eigenaar dat in strijd met artikel 5.24 Waterwet is afgezien van onteigening, terwijl de bruikbaarheid van zijn perceel ernstig afneemt. Hij zou vóór de uitvoering van het werk al wateroverlast hebben ondervonden, hetgeen na uitvoering onaanvaardbare vormen zal aannemen.

Een gedoogplicht mag slechts opgelegd worden wanneer de belangen van rechthebbenden onteigening niet vorderen. Volgens vaste rechtspraak is in dat kader de benodigde grondoppervlakte in verhouding tot het totale grondoppervlak van de rechthebbende van belang. Voorts is van belang of zich bijzondere omstandigheden voordoen, zoals vermindering van de bruikbaarheid van de rest van een perceel.

Geringe oppervlakte; geen bijzondere omstandigheden

In navolging van de voorzieningenrechter oordeelt de rechtbank dat de benodigde oppervlakte, zijnde 6,75% van het totale perceel, betrekkelijk gering is. Ten aanzien van de gestelde verminderde bruikbaarheid van het perceel als gevolg van de wijziging van het waterstaatswerk overweegt de rechtbank dat enkel gekeken moet worden naar de gevolgen van de op het perceel van deze eigenaar uitgevoerde maatregelen. In de procedure tegen het projectplan heeft de eigenaar dit argument eveneens naar voren gebracht. De Afdeling heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat uitvoering van het projectplan zal leiden tot een toename van de wateroverlast. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen.

Schadevergoeding

Opvallend is dat het hoogheemraadschap bij de gedoogbeschikking ook meteen een schadevergoeding heeft toegekend. Artikel 5.24 Waterwet vermeldt niets omtrent schadevergoeding. Rechthebbenden die zich geconfronteerd zien met een gedoogplicht en hun schade als gevolg daarvan vergoed willen zien, zijn aangewezen op de algemene schadevergoedingsregeling van artikel 7.14 Waterwet. Anders dan in geval van onteigening is het wettelijke uitgangspunt dat zij daartoe zelf het initiatief nemen. In dit geval lijkt een verzoek tot schadevergoeding te ontbreken. De rechtbank besteedt hieraan geen aandacht en oordeelt dat het hoogheemraadschap zich in redelijkheid heeft kunnen beperken tot een vergoeding voor bestrating (€ 50,- per m2 ) en beplanting (€ 15,- per m2). De eigenaar heeft onvoldoende onderbouwd dat deze schadevergoeding niet toereikend is.

Meer weten?

Wilt u meer weten over gedoogplichten of grondzaken? Neem dan contact op (T: 06 51 38 50 02 of E: jessica.deroos@nysingh.nl). Volg ook het online seminar ‘Gedoogplichten en de Omgevingswet’ in het kader van onze online leergang.  Meer informatie over de leergang en het seminar treft u hier aan.