De rechtszekerheid is niet gewaarborgd indien in een gedoogbeschikking niet dezelfde uitzondering wordt opgenomen als in de bijbehorende bestemmingsplannen. Zo oordeelt het gerechtshof in een geschil tussen TenneT en Stichting Twickel (ECLI:NL:GHARL:2024:2393).

Feiten en het geschil

De minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft ten gunste van TenneT een gedoogbeschikking op grond van artikel 4 Belemmeringenwet Privaatrecht (BP) opgelegd aan Stichting Twickel. De gedoogplicht houdt in dat de Stichting de aanleg en de instandhouding van de nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbinding op haar percelen moet gedogen en recht heeft op eventuele schadevergoeding.

 

Ten behoeve van de aanleg van de hoogspanningsverbinding zijn twee bestemmingsplannen vastgesteld. In beide bestemmingsplannen staat dat het verboden is om in het tracé, zonder omgevingsvergunning activiteiten, werken en/of werkzaamheden uit te voeren. In beide bestemmingsplannen zijn ook uitzonderingen opgenomen. Voornoemd verbod is bijvoorbeeld niet van toepassing op werkzaamheden die niet dieper van 80 cm beneden maaiveld worden uitgevoerd.

 

De gedoogbeschikking omschrijft bepaalde activiteiten, werken en/of werkzaamheden die niet mogen worden uitgevoerd zonder voorafgaande toestemming van TenneT. Deze gebruiksbeperkingen zijn gelijk aan de omschrijving in de bestemmingsplannen. De gedoogbeschikking bevat echter geen uitzondering voor werkzaamheden die niet dieper dan 80 cm beneden maaiveld worden uitgevoerd.

 

Juridisch kader

Uitgangspunt is dat het opleggen van een gedoogplicht op grond van de BP alleen mogelijk is wanneer de belangen van de rechthebbenden redelijkerwijs geen onteigening vorderen en dat niet meer belemmering in het gebruik van de grond wordt aangebracht dan nodig voor de aanleg en instandhouding van het werk.

 

Rechthebbenden kunnen binnen een maand na de terinzagelegging van de beslissing van de minister om een gedoogplicht op te leggen het Hof verzoeken de beschikking de vernietigen. De grondslag voor de vernietiging moet dan zijn dat onteigening meer voor de hand ligt, ofwel meer belemmering is aangebracht in het gebruik dan redelijkerwijs nodig. Tegen het oordeel van het Hof staat geen voorziening open.

 

De vraag die partijen in dit geval verdeeld houdt, is of de permanente gedoogplicht meer belemmering in het gebruik van de aan de Stichting toebehorende grond brengt dan redelijkerwijs voor de instandhouding van het werk nodig is.

 

Meer belemmering in het gebruik dan redelijkerwijs nodig?

Breedte strook grond

De Stichting meent dat met het opleggen van de gedoogplicht zij meer belemmering ondervindt in het gebruik van de gronden dan nodig. De beoogde strook grond zou breder zijn dan nodig. De permanent belemmerde strook heeft een breedte van zeven meter bij aanleg door middel van een open ontgraving en elf meter bij aanleg door middel van een gestuurde boring. De leidingen zelf zijn circa 60 cm breed.

 

Het Hof meent dat de Stichting ten aanzien van dit standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd dat de breedte van de strook meer belemmering voor haar meebrengt dan redelijkerwijs nodig is. TenneT heeft voldoende toegelicht dat de verschillende breedten van de strook gebonden zijn aan de wijze van aanleg en onderhoud van het werk, waardoor de beschikking op grond van dit standpunt niet zal worden vernietigd.

 

Verbod in de bestemmingsplannen

De Stichting meent dat het niet nodig is om de permanente belemmering op te nemen in de gedoogbeschikking, omdat daarvoor al een verbod is opgenomen in de bestemmingsplannen. Ook staat in de bestemmingsplannen vermeld dat voor de aanvraag van een omgevingsvergunning de leidingbeheerder (in dit geval dus TenneT) om advies moet worden gevraagd.

 

Het Hof gaat hier niet in mee. Gelet op het proportionaliteitsbeginsel is het van belang dat ook in de gedoogbeschikking zelf concreet kenbaar moet worden gemaakt wat de gedoogplicht op een bepaald perceel inhoudt. Ook overweegt het Hof dat de rechtszekerheid vereist dat ook in de gedoogbeschikking de voor de belemmerde strook grond geldende gebruiksbeperkingen zijn opgenomen. Dit omdat één van de betreffende bestemmingsplannen nog niet onherroepelijk is.

 

Werkzaamheden dieper dan 80 cm

Omdat in de gedoogbeschikking geen uitzondering is opgenomen voor activiteiten die niet dieper dan 80 cm beneden maaiveld worden uitgevoerd, is het Hof van oordeel dat met de gedoogplicht wel meer belemmering in het gebruik wordt gebracht dan redelijkerwijs nodig.

 

Het Hof overweegt dat het gaat om werkzaamheden die veelvuldig voorkomen bij de instandhouding van de natuur of agrarische bewerking van de grond. Daarbij kan niet van de Stichting worden verwacht dat ze telkens toestemming aan TenneT moet vragen. Als dezelfde uitzondering was opgenomen in de beschikking als in de bestemmingsplannen, zouden de belangen van de Stichting beter zijn gewaarborgd. Op grond van dit laatste onderdeel vernietigt het Hof de gedoogbeschikking.

 

Opvallend is dat de (kennelijk meermaals herhaalde) toezegging van TenneT dat zij geen bezwaar heeft tegen het uitvoeren van dergelijke (op grond van het bestemmingsplan zonder meer toegestane) werkzaamheden is kennelijk voor het Hof niet voldoende geweest om de rechtszekerheid voor de Stichting te garanderen. Tenzij partijen alsnog tot een regeling weten te komen, zal een nieuwe gedoogplicht moeten worden opgelegd, maar dan nu op grond van de Omgevingswet.

 

Meer weten?

Voor meer informatie over gedoogplichten of andere vragen over grondverwerving kunt u contact opnemen met Babette van Driel, Carola van Andel of een van de specialisten van ons Team Grondzaken.