In deze belasting zaak stond de vraag centraal of omzetbelasting verschuldigd is over een onteigeningsschadeloosstelling. In de regel is dit niet het geval. Deze uitspraak vormt een duidelijke bevestiging van deze regel.

Vanwege een voorgenomen bestemmingsplanwijziging was X B.V. genoodzaakt haar bedrijf te verplaatsen. Ter voorkoming van een onteigening zijn X B.V. en de gemeente een overeenkomst aangegaan waarbij de gemeente de grond en de opstallen van X B.V. heeft gekocht en aan X B.V. een schadeloosstelling heeft toegekend voor de door X B.V. te plegen investeringen wegens het verplaatsen van haar bedrijf.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is bij daartoe strekkende beschikkingen een boete opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht. In geschil is of over de schadeloosstelling omzetbelasting verschuldigd is en of terecht een verzuimboete is opgelegd.

De rechtbank oordeelt dat de gemeente heeft gehandeld in het algemeen belang en X B.V. noch aan de gemeente, noch aan enige andere identificeerbare verbruiker een identificeerbaar voordeel heeft verstrekt, waarvoor de schadeloosstelling de vergoeding zou kunnen vormen (zie tevens HvJ EU 29 februari 1996, zaak C-215/94 (Mohr), ECLI:EU:C:1996:72). Verder is het bedrag van de schadeloosstelling niet bepaald door de reële waarde van de door verweerder gestelde dienst van de bedrijfsverplaatsing, maar in hoofdzaak door de na de verplaatsing te maken kosten, zodat een rechtstreeks verband tussen de vergoeding en die dienst ontbreekt. Over de schadeloosstelling is X B.V. derhalve geen omzetbelasting verschuldigd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de rentebeschikking.

Meer informatie

Kijk voor meer informatie over deze zaak op ECLI:NL:RBDHA:2015:13073