Deze onteigeningsprocedure (ECLI:NL:HR:2016:662) wordt door de Hoge Raad aangegrepen om meer duidelijkheid te geven over de gevolgen van vervanging van een rechter na een mondelinge behandeling en de wijze waarop gerechten en partijen hiermee om dienen te gaan. In cassatie werd geklaagd dat het eindvonnis nietig is omdat het mede is gewezen door een rechter die weliswaar bij het laatste pleidooi aanwezig is geweest, maar niet bij de eerdere pleidooien. Volgens het onderdeel is dit in strijd met art. 37 Ow, en doet het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3076) (overigens eveneens gewezen naar aanleiding van een rechterswisseling in een onteigeningsprocedure) hier niet aan af.
Ingevolge het arrest van 2014 geldt als uitgangspunt dat een rechterlijke beslissing, die mede wordt genomen op de grondslag van een voorafgaande mondelinge behandeling, wordt gegeven door de rechter(s) ten overstaan van wie die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, teneinde te waarborgen dat het verhandelde daadwerkelijk wordt meegewogen bij de totstandkoming van die beslissing. Indien tussen de mondelinge behandeling en de daaropvolgende uitspraak vervanging van een of meer rechters noodzakelijk blijkt, dient het gerecht dit aan partijen mee te delen.
Op die manier kunnen partijen om een nadere mondelinge behandeling verzoeken, ten overstaan van de rechter(s) door wie de uitspraak zal worden gewezen. Dergelijke verzoeken kunnen in het belang van een voortvarende procesvoering onder bepaalde omstandigheden worden afgewezen, mits dit gemotiveerd gebeurt. In het arrest van 2014 is tevens geoordeeld dat deze regels ook gelden voor onteigeningsprocedures, en dat bij onteigeningsprocedures de in dat arrest gegeven overgangsregel niet geldt. Vanwege het voorgaande zijn de in het arrest van 2014 gegeven regels op de onderhavige procedure van toepassing en niet in strijd met art. 37 Ow.
De Hoge Raad oordeelt evenwel in onderhavig arrest dat voor toepassing van deze regels geen grond bestaat, aangezien hier sprake is van een wisseling van een van de rechters na een op een eerdere mondelinge behandeling gevolgde uitspraak, en aan de verdere beoordeling van het geschil een tweede mondelinge behandeling voorafgaat. In die tweede behandeling kunnen partijen immers desgewenst de geschilpunten waarop in de vorige uitspraak nog niet was beslist, opnieuw of nader aan de orde stellen ten overstaan van de rechters die over die geschilpunten zullen beslissen. Het cassatieberoep faalt.
Verduidelijking voor rechtspraktijk
De Hoge Raad ziet echter aanleiding ter verduidelijking van het arrest van 2014 nog het volgende op te merken.
Bij de toepassing van de in dat arrest gegeven regels dient een onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds (a) de vraag tot hoever de verplichting van het gerecht reikt om aan partijen mededeling te doen van een rechterswisseling na een mondelinge behandeling, en anderzijds (b) de beoordeling van een verzoek om een nadere mondelinge behandeling na een rechterswisseling. Voorts (c) verdient de comparitie na aanbrengen in hoger beroep afzonderlijk aandacht.
Ad (a) Mededeling rechterswisseling na een mondelinge behandeling verplicht?
Het arrest van 2014 ziet op de situatie dat de uitspraak die volgt op een mondelinge behandeling een beslissing inhoudt over de geschilpunten die bij de mondelinge behandeling aan de orde zijn gekomen.
Deze situatie doet zich echter niet steeds voor.
De uitspraak kan een beslissing inhouden over slechts een gedeelte van de geschilpunten of zelfs uitsluitend strekken tot nadere instructie van de zaak. De ratio van de in het arrest van 2014 gegeven regels is dat hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verhandeld, daadwerkelijk wordt meegewogen in de vervolgens te nemen beslissing. Daarvan uitgaande zou in dergelijke gevallen de verplichting van het gerecht om aan partijen mededeling te doen van een rechterswisseling – in de plaats daarvan of ook – moeten komen te gelden voor de volgende uitspraak of uitspraken waarin (wel of tevens) wordt beslist over de geschilpunten die in de mondelinge behandeling aan de orde zijn gekomen.
In dit verband is echter ook van belang dat de rechtspraktijk – in het bijzonder de griffie– is gediend met een eenvoudig werkbaar stelsel. Een stelsel waarin telkens op zaaksinhoudelijke gronden moet worden beslist of aan partijen mededeling moet worden gedaan van een rechterswisseling, is niet eenvoudig werkbaar.
Een afweging aan de hand van de hiervoor vermelde gezichtspunten brengt mee dat moet worden aanvaard dat de verplichting van het gerecht om na een mondelinge behandeling aan partijen mededeling te doen van een rechterswisseling, vervalt na de eerste uitspraak die op de mondelinge behandeling volgt.
Een uitspraak, ook indien deze slechts strekt tot instructie van de zaak, leidt immers tot een nieuwe fase in de procedure. Partijen kunnen zelf aan de hand van de eerdere mondelinge behandeling, de uitspraak die daarop is gevolgd en de latere proceshandelingen een afweging maken of in geval van een rechterswisseling een nadere mondelinge behandeling gewenst is en in bevestigend geval naar een eventuele rechterswisseling informeren. Na een uitspraak is het dus aan partijen om in dit verband initiatieven te ontplooien.
Ad (b) Verzoek om een nadere mondelinge behandeling na rechterswisseling
De rechter beslist op een verzoek om een nadere mondelinge behandeling. Daarbij blijft uitgangspunt dat een rechterlijke beslissing die mede wordt genomen op de grondslag van een voorafgaande mondelinge behandeling, dient te worden gegeven door de rechter(s) ten overstaan van wie die mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Dit uitgangspunt blijft gelden zolang niet is beslist op de geschilpunten die bij de mondelinge behandeling aan de orde zijn gekomen, en kan dus ook de fase van de procedure omvatten waarin op het gerecht niet meer de verplichting rust om aan partijen mededeling te doen van een rechterswisseling. De voorwaarden die in rov. 3.4.4 van het arrest van 2014 zijn gesteld aan de afwijzing van een verzoek om een nadere mondelinge behandeling, kunnen dan ook tot de einduitspraak een rol blijven spelen.
Wel neemt het gewicht van het hierboven genoemde uitgangspunt af naarmate in tussenuitspraken verdergaand is beslist op de geschilpunten die bij de mondelinge behandeling ter sprake zijn gekomen. Zoals in het arrest van 2014 is overwogen, weegt ook het belang van een voortvarende procesvoering mee bij de beoordeling van verzoeken om een nadere mondelinge behandeling na een rechterswisseling.
Ad (c) De comparitie na aanbrengen in hoger beroep
In de rechtspraktijk is nog de vraag gerezen in hoeverre de regels van het arrest van 2014 van toepassing zijn op een comparitie na aanbrengen in hoger beroep.
Een zodanige comparitie vindt plaats op een moment waarop nog geen sprake is geweest van een schriftelijke uitwisseling van partijstandpunten, en dient veelal met name ertoe de mogelijkheid van een schikking te beproeven en afspraken over het procesverloop te maken. Bovendien kan na de stukkenwisseling nog een mondelinge behandeling plaatsvinden, waarop dan de regels van het arrest van 2014 van toepassing zijn. Daarom zien de regels van het arrest van 2014 niet op de comparitie na aanbrengen in hoger beroep.