De Kroon heeft bij Koninklijk Besluit van 5 maart 2016, nr. 2016000364, het onteigeningsverzoek van de Gemeenschappelijke Regeling Nieuw Reijerwaard gedeeltelijk afgewezen, omdat dat naar haar oordeel ook betrekking had op gronden waarvan het bestaande gebruik in overeenstemming is met het inpassingsplan. Ook ten aanzien van andere gronden heeft de Kroon het onteigeningsverzoek afgewezen, omdat met de eigenaar daarvan overleg plaatsvond over zelfrealisatie.
Onteigening ten name van Gemeenschappelijke Regeling
Dit KB valt in de eerste plaats op omdat het een onteigening betreft op verzoek en ten name van een Gemeenschappelijke Regeling (GR). Dergelijke onteigeningen zijn schaars. Voorbeelden daarvan zijn de onteigeningen waarop de Koninklijke Besluiten van 19 december 2014, nr. 2014002486, en van 25 mei 1998, nr. 98.002631, betrekking hebben.
Bestaand gebruik in overeenstemming met inpassingsplan
Een erfpachtster stelde dat haar (agrogerelateerde) bedrijf paste binnen de bestemming Bedrijventerrein van het inpassingsplan ter uitvoering waarvan onteigening was verzocht. De GR stelde daarentegen dat de activiteiten van dit bedrijf dienen te worden gezien als glastuinbouw en daarom niet binnen de bestemming Bedrijventerrein passen. Ambtenaren van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu hebben daarop zelf het bedrijf bezichtigd. Mede naar aanleiding daarvan oordeelt de Kroon dat de bedrijfsactiviteiten binnen het inpassingsplan passen. De GR had er nog op gewezen dat het stedenbouwkundig plan een bebouwingshoogte toelaat van maximaal 30 meter, terwijl het bestaande gebouw een hoogte van ongeveer 12 meter heeft. De Kroon oordeelt echter dat dit slechts een maximaal toegestane hoogte betreft en dat geen sprake is van een dwingende eis van de planregels. Ook het argument van de GR dat onteigening noodzakelijk is vanwege de beoogde vorm van uitvoering volgens het beeldkwaliteitsplan, namelijk grootschalige bedrijfshallen die maximaal 30 meter hoog mogen worden, slaagt niet. De Kroon overweegt dat die maximale hoogte slechts indicatief is en dat er geen concrete plannen zijn voor deze gronden. De Kroon wijst derhalve het onteigeningsverzoek met betrekking tot deze gronden af. Voor de gronden die zijn bestemd voor Verkeer en voor Water, is de onteigeningsnoodzaak wel aanwezig. Het betreft hier immers openbare voorzieningen, die deel uitmaken van de in het plan te realiseren totale infrastructuur, dat de realisering van ontsluitingswegen, watergangen en groen omvat, aldus de Kroon.
Uit de overwegingen van de Kroon blijkt maar weer eens dat het belangrijk is om in ieder geval in het onteigeningsplan inzicht te verschaffen in de voorgestane wijze van uitvoering van de bestemmingen. Dat het bestaande grondgebruik past binnen het bestemmingsplan hoeft immers niet altijd aan onteigening in de weg te staan. Zoals ook blijkt uit de Handreiking Administratieve Onteigeningsprocedure van Rijkswaterstaat (p. 12) kan onteigening ter uitvoering van een bestemmingsplan of inpassingsplan noodzakelijk zijn indien de verzoeker het bestemmingsplan ter plaatse in een andere vorm wenst uit te voeren en het bestaande grondgebruik dat niet mogelijk maakt.
Geen noodzaak tot onteigening vanwege beroep op zelfrealisatie
Eigenaren van andere gronden hadden in hun zienswijzen naar voren gebracht dat zij bereid en in staat zijn om de bestemming op hun gronden zelf uit te voeren. Daaromtrent overweegt de Kroon dat de gesprekken over de invulling van de bestemming nog gaande zijn en nog niet op een punt gekomen zijn dat sprake is van een onteigeningsnoodzaak. Ook in dit verband acht de Kroon bovendien van belang dat de GR nog geen concrete invulling voor ogen staat omtrent de realisatie van deze bestemming. De Kroon wijst uitsluitend de gronden die bestemd zijn voor Verkeer, Groen, Water en voor Bedrijventerrein ter onteigening aan.