Bij oplegging van een gedoogplicht op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht (BP) moet de schade die door de aanleg en instandhouding van het werk wordt geleden volledig worden vergoed. De Hoge Raad beslist in zijn arrest van 21 juni 2019 dat ook planschade onder deze volledige schadeloosstelling valt en schept met dit arrest duidelijkheid over de verhouding tussen schadeloosstelling op grond van de BP en planschadevergoeding op grond van artikel 6.1 e.v. Wro. De Hoge Raad vernietigt hiermee het (opmerkelijke) arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 januari 2018, waarover Jessica de Roos eerder al kritisch schreef op dit blog.
Situatie
In 2009 is het tracé van een door Tennet aan te leggen 380 kV-hoogspanningslijn vastgesteld en planologisch mogelijk gemaakt door middel van een rijksinpassingsplan. Een deel van het tracé loopt over een perceel dat in eigendom is van eisers in cassatie. Tussen eisers en Tennet is geen overeenstemming bereikt over de vestiging van een zakelijk recht, waarna de minister in 2011 op grond van de BP een gedoogplicht heeft opgelegd. De hoogspanningslijn is vervolgens in 2012 aangelegd en in 2013 in gebruik genomen.
Oordeel kantonrechter en gerechtshof
Eisers vorderen schadevergoeding van TenneT als bedoeld in artikel 1 en 3 BP ter hoogte van € 554.384,86. Zowel de kantonrechter als het hof volgde echter het advies van de deskundige en veroordeelde TenneT tot betaling aan eisers van € 3.635,-.
Het hof kende, in navolging van de kantonrechter, geen schadeloosstelling wegens waardevermindering van het perceel toe. Het hof overwoog dat de schade moet worden begroot met als uitgangspunt dat de schade uitsluitend bestaat uit de nadelen die ontstaan als gevolg van het moeten gedogen van de aanleg en de instandhouding van de hoogspanningsverbinding. Voor een uitbreiding van de schade tot waardevermindering van de grond als gevolg van het rijksinpassingsplan is geen plaats. Voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in die (plan)schade stond (exclusief) de weg open van artikel 6.1 e.v. Wro, aldus het hof.
Hoge Raad
In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat de BP voorziet in een recht op volledige vergoeding van de schade veroorzaakt door de aanleg en instandhouding van een werk dat ingevolge artikel 1 BP door de rechthebbende moet worden gedoogd. Daaronder valt ook de schade bestaande in waardevermindering van de percelen waarop het werk betrekking heeft (zie ook: HR 2 februari 1979). Er is geen grond om hierbij de schade veroorzaakt door de maatregel die het werk planologisch mogelijk heeft gemaakt, buiten beschouwing te laten. De Hoge Raad wijst erop dat de weg van artikel 6.1 e.v. Wro geen volledige schadevergoeding garandeert en daarmee op gespannen voet staat met het in de BP verankerde beginsel van volledige schadevergoeding.
De in artikel 1 en 3 BP bedoelde schade omvat dan ook mede de waardevermindering van het perceel die reeds door het rijksinpassingsplan in het leven is geroepen, aldus de Hoge Raad.
Commentaar
Het oordeel van de Hoge Raad is goed gemotiveerd en ons inziens ook juist. In elk geval is het erg praktisch, nu het ingewikkelde discussies voorkomt over de vraag of de waardevermindering het gevolg is van de gedoogplicht of van de planologische maatregel.
Wilt u meer weten over dit onderwerp of heeft u een andere vraag? Neem dan contact op met Jessica de Roos of Sharon Aaldering (T: 088 752 02 60 of E: jessica.deroos@nysingh.nl / sharon.aaldering@nysingh.nl).