In het KB Randweg west van 7 oktober 2016 (nr. 2016001730) bevestigt de Kroon nog eens dat het doen van een aanbod onder voorbehoud van bestuurlijke goedkeuring of instemming geenszins betekent dat het aanbod als niet concreet of niet serieus moet worden beschouwd.
Werk waarvoor onteigenend wordt
De raad van de gemeente Bladel had onteigening verzocht ter uitvoering van een bestemmingsplan dat voorziet in de aanleg van een verbindingsweg binnen de gemeente. Aan beide zijden van de aan te leggen rijbaan zullen groenstroken worden ingericht met fietspaden.
Voorbehoud van bestuurlijke goedkeuring
Een van de reclamanten had zich onder meer op het standpunt gesteld dat er op de datum van het verzoekbesluit geen onherroepelijk aanbod lag, omdat het aanbod was gedaan onder voorbehoud van goedkeuring van het college en de raad. Onder verwijzing naar haar besluiten van 4 juni 2015, nr. 2015000935 (Joure) en van 25 november 2014, nr. 2014002261 (Winsum en De Marne) (zie ook ons eerdere bericht op dit blog), overweegt de Kroon dat het opnemen van een dergelijk voorbehoud van goedkeuring gebruikelijk is bij onderhandelingen met een overheidspartij. De verzoeker dient de onderhandelingen met partijen immers te voeren volgens de daarop van toepassing zijnde voorschriften, aldus de Kroon. Aangezien het project wat betreft de financiën onder de gemeentelijke administratie valt, moeten de resultaten van de gevoerde onderhandelingen ter goedkeuring aan het college en de raad worden voorgelegd. Een en ander betekent geenszins dat de aanbiedingen niet als een concreet bod of niet als serieus kunnen worden beschouwd, zo concludeert de Kroon.
Let op: soms toch gebonden ondanks uitblijven goedkeuring
Het aangaan van een overeenkomst onder de opschortende voorwaarde van bestuurlijke goedkeuring of instemming betekent overigens niet altijd dat de overheid niet gebonden is indien de bedoelde goedkeuring uitblijft. Dit was bijvoorbeeld aan de orde in het geval waarop het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV1748) betrekking heeft. Een supermarktexploitant had jarenlang met de gemeente Almere onderhandeld over een tijdelijke vestiging en dat overleg was uitgemond in een schriftelijke overeenkomst waarin een voorbehoud van goedkeuring van het college was opgenomen. Die goedkeuring bleef uit, maar niettemin oordeelde de Hoge Raad – kort gezegd – dat de gemeente gebonden was aan de overeenkomst, omdat de voorwaarde op grond van de redelijkheid en billijkheid als vervuld had te gelden. In dat verband was onder meer van belang dat ruim twee jaar was onderhandeld over de tekst van de overeenkomst en ervan uitgegaan kon worden dat het college op de hoogte was van de stand van zaken van de onderhandelingen. Hoewel de Hoge Raad terughoudendheid geboden acht bij het oordeel dat de opschortende voorwaarde toch als vervuld geldt ondanks het ontbreken van goedkeuring, is dit wel een aspect dat in het achterhoofd gehouden moet worden bij het onderhandelen en aangaan van overeenkomsten namens een overheid.