In het KB van 17 november 2016 (nr. 2016002009) inzake de Nieuwe Sluis Terneuzen is opnieuw veel aandacht voor de wederzijdse verwachtingen van partijen in het minnelijk overleg ten aanzien van een vervangende locatie.
Werk waarvoor onteigend wordt
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft verzocht om gronden ter onteigening aan te wijzen om de aanleg mogelijk te maken van de Nieuwe Sluis Terneuzen in het sluizencomplex tussen de Oostsluis en Westsluis. Het verzoek ziet daarnaast op de wijziging van het Kanaal van Gent naar Terneuzen, de wijziging van de Westbuitenhaven en de wijziging van een klein deel van de Westerschelde, vanaf de invaart van het Kanaal van Gent naar Terneuzen naar de Noordelijke Kanaalhaven tot even voorbij de monding van de Westbuitenhaven in de Westerschelde, met bijkomende werken. Op 15 februari 2016 is het Tracébesluit Nieuwe Sluis Terneuzen vastgesteld. Sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2241) is dit besluit onherroepelijk.
Zienswijzen
Tegen het ontwerp-KB zijn verschillende zienswijzen naar voren gebracht. In belangrijke mate zien de zienswijze op het gevoerde minnelijk overleg. Daarnaast zien de zienswijzen op vermeende formele gebreken. De Kroon oordeelt dat hier geen sprake van is.
Focus teveel op vervangende locatie?
Reclamanten 1 klagen erover dat de focus van het minnelijk overleg te zeer zou hebben gelegen op mogelijke vervangende locaties en niet op de schadeloosstelling. De aangeboden schadeloosstelling zou bovendien onzorgvuldig zijn begroot, nu deze niet zou zijn gebaseerd op de door reclamanten aan Rijkswaterstaat gegeven bedrijfspresentaties en de daarin aangegeven nadelen van bedrijfsverplaatsing.
De Kroon overweegt dat Rijkswaterstaat juist enerzijds getracht heeft de onroerende zaken die nodig zijn voor de uitvoering van het tracébesluit minnelijk te verwerven, maar zich anderzijds evenzeer heeft ingespannen om de mogelijkheid van andere oplossingen in de vorm van de (tijdelijke) verplaatsing van de vestiging. Tevens is de mogelijkheid van terugkeer naar de oude locatie onderzocht. De Kroon concludeert dat Rijkswaterstaat meerdere (en daarmee voldoende) pogingen heeft ondernomen om met reclamanten in overeenstemming te komen.
De zienswijze is opvallend, nu de discussie meestal is dat onvoldoende aandacht is besteed aan een mogelijke vervangende locatie, zie bijvoorbeeld de bijdrage Compensatie in grond en minnelijk overleg op dit blog.
Wederzijdse verwachtingen in minnelijk overleg
De Kroon gaat daarnaast in op de wederzijdse verwachtingen in het minnelijk overleg en stelt dat in een proces gericht op de minnelijke verwerving van gronden mag van een onteigenende partij worden verwacht dat deze een aanbod tot schadeloosstelling doet gericht op deze verwerving. Van de te onteigenen partij mag echter ook worden verwacht dat deze daartegenover zijn eis wat betreft de hoogte van de schadeloosstelling kenbaar maakt. Op basis van wederzijdse taxaties, die in het verdere overleg kunnen worden ingebracht en uitgewisseld, kan vervolgens verder worden onderhandeld, in welk kader beide partijen eventueel tot wijziging van hun standpunten met betrekking tot de schadeloosstelling kunnen komen.
De Kroon wijst er daarnaast op dat gedurende het minnelijk overleg door voortschrijdend inzicht ook wijzigingen kunnen optreden in het benodigde ruimtebeslag en de planologische inpassing. Doen deze wijzigingen zich voor dan brengt dat niet automatisch met zich dat het minnelijk overleg als onvoldoende serieus of niet redelijk moet worden aangemerkt. Van belang is dat de onteigenende partij telkens handelt naar de kennis die hem op dat moment ter beschikking stond.
Fictieve vervangende locatie
Dat de aangeboden schadeloosstelling niet is gebaseerd op een definitieve locatie, maakt de bieding nog niet onredelijk of onjuist. De Kroon geeft aan dat het in de onteigeningspraktijk gebruikelijk is dat wordt gestart met een bod dat deels is gebaseerd op aannamen, als dan niet wegens het ontbreken van informatie over bijvoorbeeld de nieuwe locatie of bedrijfsgegevens. Gedurende de onderhandelingen kan het aanbod nader worden geconcretiseerd of worden gewijzigd op basis van nieuw verkregen gegevens. Nu in dit geval reclamanten geen taxatieopname hebben toegestaan en lang hebben gewacht met het opsturen van boekhoudgegevens, kan niet aan Rijkswaterstaat worden tegengeworpen dat partijen bij aanvang van de administratieve procedure nog niet tot een inhoudelijke discussie over de hoogte van de schadeloosstelling zijn gekomen. Rijkswaterstaat had kortom aan diens kant voldaan de hiervoor aangegeven maatstaf ter zake van redelijke wederzijdse verwachtingen .
In de overige zienswijzen komen nog aspecten van vereenzelviging, liquidatie en het uitblijven van een reactie op een tegenbod aan de orde. De Kroon ziet in deze zienswijzen echter evenmin aanleiding voor afwijzing van het verzoek en wijst de gronden waarom is verzocht ter onteigening aan.