ECLI:NL:RBOVE:2025:3382, Rechtbank Overijssel, ak_25_712
Rechtbank Overijssel heeft een interessante uitspraak gedaan over het toetsingskader dat van toepassing is op een aanvraag voor een pgb nadat een arts naar (gespecialiseerde) niet-gecontracteerde jeugdhulp heeft verwezen. Dit kader wordt gevormd door artikel 2.6, eerste lid onder e Jw en artikel 8.1.1, tweede lid Jw. De rechter verduidelijkt de rol van het college na een verwijzing door een arts. In die situatie mag het college de aangevraagde jeugdhulp inhoudelijk niet beoordelen. Het is aan de betreffende medicus of hulpverlener om te toetsen of voortzetting van de hulp in het belang van de jeugdige is en niet aan het college.
Aanleiding voor de procedure
In deze procedure staat centraal een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag voor een pgb om jeugdhulp in te kopen bij een gespecialiseerd kinderpsycholoog. Deze jeugdhulp valt niet onder het gecontracteerde aanbod van de gemeente. Eiser is naar deze kinderpsycholoog verwezen door een kinderarts. De kinderarts heeft vastgesteld dat eiser aan chronische vermoeidheid leidt en dat gezien eisers leeftijd en ontwikkelingsfase het van belang is dat er snel specialistische hulp wordt ingezet op korte termijn. De kinderarts heeft vervolgens verwezen naar de (niet-gecontracteerde) kinderpsycholoog.
Het college heeft vervolgens – na vertraging – besloten een voorziening op grond van de Jeugdwet te verstrekken, namelijk een maatwerkcontract met desbetreffende kinderpsycholoog. Het college heeft de omvang van de voorziening vastgesteld op een maximum aantal uur (840) binnen een bepaalde tijd (één jaar) met evaluatie na een aantal behandelingen. Eiser heeft gedurende het beroep niet tijdig tevens om een voorlopige voorziening verzocht. De voorzieningenrechter heeft aanleiding gezien om deze toe te wijzen, omdat volgens de voorzieningenrechter is uitgesloten dat het besluit van het college kan standhouden. Daarvoor ziet de rechtbank twee redenen, gelet op het toepasselijke toetsingskader (artikel 2.6, eerste lid onder e Jw en artikel 8.1.1, tweede lid Jw).
Bij verwijsroute kan het college de jeugdhulp niet inhoudelijk toetsen
Allereerst wijst de rechtbank op het feit dat toegang tot de jeugdhulp is gebaseerd op een verwijzing van een kinderarts. Als een huisarts, medisch specialist of jeugdarts verwijst naar jeugdhulp is het niet meer aan het college deze hulp inhoudelijk te toetsen. Dat betekent ook dat een tijdsduur dan wel een inhoudelijke evaluatie van de hulp niet meer mogelijk is. Het is aan de betreffende medicus of hulpverlener om te toetsen of voortzetting van de hulp in het belang van de jeugdige is en niet aan het college. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college in dit geval ten onrechte zelf een maximum aantal uren en een bepaald tijdvak met een verplichte evaluatie had vastgesteld. Het is immers niet aan het college om te beoordelen of dit passend is gelet op de hulpvraag van de jeugdige.
Ten tweede oordeelt de rechtbank dat het besluit geen stand kan houden omdat de aanvraag niet is getoetst aan de voorwaarden in artikel 8.1.1, tweede lid, Jw voor de toekenning van een pgb. Het college heeft zelf ervoor gekozen om aan eiser een voorziening (in natura) toe te kennen in afwachting van een eigen onderzoek naar de mogelijkheden om de specialistische hulp binnen de groep door het college gecontracteerde aanbieders te kunnen onderbrengen.
De rechtbank gaat hier niet mee akkoord. De aanvraag was namelijk gericht op een pgb. Het college zal volgens de rechtbank in bezwaar alsnog moeten toetsen of aan de drie voorwaarden van artikel 8.1.1, tweede lid, Jw is voldaan. Als dat het geval is, zal het college het pgb dienen te verstrekken, aldus de rechtbank. Daarbij overweegt de rechtbank nog ten overvloede dat als het college in de bezwaarprocedure tot de conclusie zou komen dat er wel een passende gecontracteerde aanbieder is, het college dan zal moeten motiveren of het in het belang van de jeugdige is dat die na een bepaalde tijdsduur wordt geconfronteerd met een nieuwe hulpverlener.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kiest de rechtbank ervoor om bij wijze van voorlopige voorziening een pgb aan ouders toe te kennen. Zodanig dat de kosten van de inschakeling van de specialistische psychologische hulp waarnaar door de kinderarts verwezen is worden vergoed, zo vaak en zo lang deze psychologische hulp en/of de kinderarts die deze hulp heeft geïndiceerd dit nodig achten. Deze voorziening zal gelden tot zes weken na het nemen van de beslissing op bezwaar door het college.
Rechtbank bevestigt beperkte rol college na medische verwijzing
Deze uitspraak bevestigt dat de rol van de gemeente in de verwijsroute op grond van artikel 2.6, eerste lid onder e Jw beperkt is en wezenlijk anders bij de route via de gemeentelijke toegang. Weliswaar beslist het college op een aanvraag, maar is het wat betreft de inhoud van het besluit verplicht om het oordeel van de zorgaanbieder over de noodzakelijke jeugdhulp te volgen. Deze uitspraak is in lijn met de bedoeling van de wetgever bij artikel 2.6, eerste lid onder e Jw, zoals volgt uit de toelichting (Kamerstukken II, 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 148. en de parlementaire behandeling (Kamerstukken I, 2013/14, 33 684, nr. D, p. 55). Colleges kunnen niet op individueel niveau sturen op het aanbod van de jeugdhulp na een verwijzing door een arts, maar enkel op geaggregeerd niveau via afspraken met verwijzers en goede contractafspraken met jeugdhulpaanbieders. Dat dit voor gemeenten soms moeilijk te verteren is, mede vanwege de financiële druk die zij ervaren, blijkt uit het feit dat er nog steeds over wordt geprocedeerd, zie in dat verband de procedure die wij zijn gestart namens Stichting GGz Centraal tegen Gemeente Lelystad die inmiddels de nodige (regionale) media aandacht krijgt.
Verder valt op dat in deze procedure eiser ter onderbouwing van zijn aanvraag de verwijsbrief van de kinderarts aan het college heeft verstrekt. Dit is opmerkelijk omdat het college niet bevoegd is om deze medische informatie op te vragen, althans de weigering daarvan mag niet tot een afwijzing van de aanvraag leiden. Dit wordt bevestigd in de parlementaire behandeling van de Jeugdwet (Kamerstukken I, 2013/14, 33 684,nr. F, p. 65). Eiser had daarom mogen weigeren de verwijsbrief te verstrekken.
Het uitgangspunt dat het college de aanvraag niet zorginhoudelijk mag toetsen geldt onverkort als de aanvraag betrekking heeft op een pgb waarmee de aanvrager niet gecontracteerde zorg wil inkopen. Het college dient het pgb verstrekken indien wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 8.1.1, tweede lid Jw.