Op 16 februari 2024, nu een jaar geleden, verscheen een belangrijke uitspraak van de Hoge Raad op het gebied van het verzekeringsrecht: het Fjordenpaard-arrest (ECLI:NL:HR:2024:258). In deze uitspraak besloot de Hoge Raad om bij de toepassing van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW) bij dekkingsbedingen geen categorisch onderscheid meer te maken tussen primaire dekkingsomschrijvingen en preventieve garanties. Inmiddels is één jaar verstreken en is de vraag wat voor impact het Fjordenpaard-arrest tot dusver op de praktijk heeft. Daarover gaat deze blog.
Wat de Hoge Raad in het Fjordenpaard-arrest had geoordeeld
Het Fjordenpaard-arrest ging over een dekkingsgeschil tussen een manege en haar aansprakelijkheidsverzekeraar. De manege was aansprakelijk gesteld door een deelnemer van een groepsrit door het bos met Fjordenpaarden onder begeleiding van een medewerker van de manege. Tijdens die groepsrit waren de Fjordenpaarden op hol geslagen doordat zij schrokken van een mountainbiker, waarna meerdere deelnemers van de paarden waren gevallen met letsel tot gevolg.
De verzekeraar wilde echter geen dekking bieden aan de manege. Op de polis stond namelijk een verhuurclausule die vereiste dat bij dergelijke ritten zowel de deelnemers als de medewerker van de manege bepaalde paardrijddiploma’s hadden. En daaraan was niet voldaan. Volgens de manege was dit beroep van de verzekeraar op de verhuurclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (art. 6:248 lid 2 BW), omdat volgens de manege de valpartijen evengoed zouden zijn ontstaan wanneer de betrokken personen wel de vereiste papieren hadden gehad.
Juridisch gezien was tot aan het Fjordenpaard-arrest bij deze discussie essentieel of de verhuurclausule kwalificeerde als een preventieve garantie of als een primaire dekkingsomschrijving. In het eerste geval zou het beroep bij een ontbrekend causaal verband afstuiten op de redelijkheid en billijkheid. In het tweede geval zou dat echter niet zo zijn. Dit laatste had de Hoge Raad in het Valschermzweeftoestel-arrest uit 2006 geoordeeld, waarbij de Hoge Raad het uitgangspunt van contractsvrijheid voor de verzekeraar benadrukte. Bovendien leek de Hoge Raad in dat arrest het onderscheid tussen beide type bedingen met name te baseren op de formuleringswijze ervan.
Dit categorisch onderscheid tussen preventieve garanties en primaire dekkingsomschrijvingen kwam echter steeds meer onder druk te staan. Het was immers niet altijd even makkelijk om dit onderscheid te maken en bovendien voelde het onrechtvaardig aan om vooral een formuleringswijze te laten bepalen of er een beroep zou kunnen worden gedaan op de redelijkheid en billijkheid.
In het Fjordenpaard-arrest besloot de Hoge Raad daarom om dit onderscheid niet meer te maken. In plaats daarvan schreef de Hoge Raad éénzelfde en gelijktijdige beoordeling voor ten aanzien van welk type dekkingsbeding dan ook. De Hoge Raad oordeelde dat de vraag of een beroep op een dekkingsvoorwaarde afstuit op de redelijkheid en billijkheid vanwege ontbrekend verband met de schade, afhangt van alle omstandigheden van het geval. Daarbij noemde de Hoge Raad drie gezichtspunten die relevant zijn, namelijk kortgezegd (1) in hoeverre het beding de dekking in algemene zin begrenst; (2) in hoeverre het beding ertoe strekt dat de verzekerde preventieve maatregelen treft en (3) in hoeverre het beding ziet op andere belangen dan preventie, zoals het voorkomen van bewijsdiscussies. Ook liet de Hoge Raad doorschemeren dat van belang kan zijn of de verzekerde “willens en wetens” niet had voldaan aan de voorwaarden in het dekkingsbeding.
Jurisprudentie na het Fjordenpaard-arrest
Duidelijk is dat het Fjordenpaard-arrest een significante koerswijziging was. De precieze impact moest echter nog blijken. We zijn nu een jaar verder en inmiddels zijn er zeven uitspraken verschenen waarin het Fjordenpaard-arrest is toegepast. Interessant is wat deze jurisprudentie leert.
Van deze zeven uitspraken gaat het om drie uitspraken van een rechter (ECLI:NL:RBGEL:2024:6324, ECLI:NL:GHARL:2024:6818 en ECLI:NL:GHDHA:2024:2201) en om vier uitspraken van het Kifid (nr. 2024-0242, 2024-0558, 2024-0623 en 2024-0824). Deze zeven uitspraken hebben twee belangrijke gemene delers. Ten eerste werd in alle zeven uitspraken aangenomen dat het betreffende dekkingsbeding een preventieve strekking had. Gezien het tweede gezichtspunt uit het Fjordenpaard-arrest, zou dat wijzen op een onaanvaardbaar beroep wanneer verband met de ingetreden schade ontbrak. In alle zeven uitspraken werd echter ook geoordeeld dat de verzekerde daar niet had aangetoond dat de schade evengoed zou zijn ingetreden wanneer wel was voldaan aan de betreffende dekkingsvoorwaarde. In alle zeven uitspraken werd daarom het beroep van de verzekerde op de redelijkheid en billijkheid afgewezen.
De jurisprudentie na een jaar Fjordenpaard-arrest leert dan ook ten eerste dat rechters met name kijken naar de strekking van het betreffende dekkingsbeding, ongeacht de precieze formulering ervan. In meerdere uitspraken had het dekkingsbeding een formuleringswijze die nota bene nogal leek op die van een primaire dekkingsomschrijving. Maar dat stond niet in de weg aan een beroep op de redelijkheid en billijkheid. Dit is duidelijk in lijn met het Fjordenpaard-arrest.
Een tweede les is dat rechters veelvuldig aannemen dat bij het dekkingsbeding sprake is van een preventieve strekking. Een derde les is echter dat verzekerden het vervolgens veelvuldig niet lukt om aan te tonen dat geen verband bestaat tussen de dekkingsvoorwaarde en de ingetreden schade. Daardoor werd steeds het beroep op de redelijkheid en billijkheid (alsnog) afgewezen. Hiermee lijkt een discussie voortaan van vooral juridisch (‘om welk type dekkingsbeding gaat het’) naar vooral feitelijk te zijn geworden (‘heeft de verzekerde ontbrekend verband aangetoond?’).
Een laatste les uit de zeven uitspraken is dat het uitgangspunt uit het Valschermzweeftoestel-arrest van contractsvrijheid voor de verzekeraar niet is veranderd. In meerdere uitspraken werd expliciet dit uitgangspunt nog steeds vooropgesteld. Aan dit uitgangspunt is dus niets veranderd.
De zeven uitspraken geven geen duidelijk antwoord op de vragen of en wanneer sprake is van een opzettelijke niet-naleving en in hoeverre bewoordingen nog van invloed kunnen zijn op de redelijkheid en billijkheid. Deze vragen behoeven nog een duidelijk antwoord in nieuwe uitspraken.
Vragen
Heeft u vragen over het Fjordenpaard-arrest en de gevolgen daarvan voor de praktijk of heeft u advies of bijstand nodig? Neem contact op met onze verzekeringsrecht specialisten.