HR 8 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1055 (Mallorcazaak)
Discussie over smartengeld bij coma en overlijden
Lange tijd bestond er discussie in de literatuur over de vraag of een slachtoffer dat door letsel in coma raakt en vervolgens overlijdt, recht heeft op vergoeding van immateriële schade. Enerzijds is er sprake van lichamelijk letsel, dat op grond van artikel 6:106 BW op zichzelf een aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade. Anderzijds kan worden betwijfeld of een slachtoffer dat nooit bewust iets van zijn toestand heeft ervaren, überhaupt immateriële schade lijdt. In de literatuur stonden twee benaderingen tegenover elkaar: een subjectieve benadering waarbij daadwerkelijke ervaring van pijn en verdriet is vereist, en een objectieve benadering waarbij elke aantasting van lichamelijke integriteit immateriële schade oplevert.
Een complicerende factor daarbij is artikel 6:95 lid 2 BW. In dit artikel is bepaald dat een recht op smartengeld pas voor vererving vatbaar is als het slachtoffer zelf kenbaar heeft gemaakt aanspraak te maken op vergoeding. Wordt dit vereiste strikt toegepast, dan zal het geldend maken van een aanspraak door een slachtoffer dat direct het bewustzijn verliest, daarop in de regel zal afstuiten.
De Mallorcazaak
De mishandeling van Carlo Heuvelman op Mallorca in juli 2021 bracht deze discussie opnieuw naar voren. In de nacht van 13 op 14 juli 2021 werd de 27-jarige Carlo mishandeld door een groep jonge mannen, waardoor hij direct zijn bewustzijn verloor en in coma raakte. Enkele dagen later overleed hij aan zijn verwondingen. Zijn ouders voegden zich als benadeelde partij in het strafproces en vorderden daar als erfgenamen vergoeding van de door Carlo geleden immateriële schade.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wees deze vordering toe. Volgens het hof zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als de verdachte zich erop zou kunnen beroepen dat Carlo, omdat hij na het hem toegebrachte geweld niet meer bij bewustzijn is geweest, geen mededeling heeft gedaan dat hij aanspraak maakt op vergoeding van de door hem geleden immateriële schade. Het hof meende daarom dat de vordering wél voor vererving vatbaar was.
Het oordeel van de Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelde op 8 juli 2025 echter anders. De Hoge Raad wijst erop dat het recht op vergoeding van immateriële schade een hoogstpersoonlijk recht is dat uitsluitend bedoeld is om het leed van het slachtoffer zelf te verzachten of hem genoegdoening te geven. Dat veronderstelt dat het slachtoffer zich van zijn toestand bewust is geweest.
De Hoge Raad overweegt dat Carlo, omdat hij direct en blijvend het bewustzijn verloor, geen pijn, verdriet of gederfde levensvreugde kon ervaren. Daarmee ontbrak de grondslag voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding. De vordering is eenvoudigweg niet ontstaan. En dat betekende dat ook de discussie over vererving (artikel 6:95 lid 2 BW) en de redelijkheid en billijkheid niet meer relevant was. Het oordeel van het hof werd dan ook vernietigd.
Conclusie
Met dit arrest heeft de Hoge Raad ondubbelzinnig duidelijk gemaakt dat er in Nederland geen plaats is voor smartengeld wanneer een slachtoffer na een ongeval of (gewelds)delict direct en blijvend het bewustzijn verliest en vervolgens overlijdt. De vergoeding voor immateriële schade is volgens de Hoge Raad uitsluitend bedoeld om het persoonlijk ervaren leed van het slachtoffer te verzachten of hem genoegdoening te bieden. Ontbreekt dat bewustzijn, dan ontbreekt ook de grondslag voor vergoeding.
Deze keuze voor een strikte, subjectieve benadering geeft duidelijkheid voor de praktijk en is vanuit het perspectief van het wettelijk stelsel wat mij betreft goed te volgen. Dat neemt echter niet weg dat de uitkomst voor de nabestaanden wrang is. Bovendien is deze koers van de Hoge Raad restrictief als wordt gekeken naar de ons omringende landen zoals Duitsland, België en Frankrijk, waar in vergelijkbare situaties wél een aanspraak op vergoeding van immateriële schade is aanvaard.


