Gina van Helden

Gina van Helden

Advocaat

Een verzekerde heeft ten behoeve van een bedrijfspand bij dezelfde verzekeraar twee verzekeringen afgesloten: een inboedelverzekering en een opstalverzekering. Op enig moment wordt het bedrijfspand verwoest door brand. De verzekerde doet een beroep op beide verzekeringen. Echter, bij de behandeling van de schade onder de inboedelverzekering wordt fraude vastgesteld. Betekent dit dat de verzekerde ook geen recht meer heeft op uitkering onder de opstalverzekering?

Deze vraag stond centraal in het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 januari 2025 (ECLI:NL:GHARL:2025:44). De verzekeraar in deze zaak, ASR, weigerde uitkering onder de opstalverzekering en deed daarbij een beroep op artikel 6 van haar algemene voorwaarden. Die bepaling luidde, voor zover van belang, als volgt:

 

“Bij fraude nemen wij de volgende maatregelen:

(…)

Wij vergoeden de schade niet en reeds uitgekeerde schadevergoedingen vorderen wij terug. Dit geldt ook voor een schade die u claimt op een andere verzekering voor dezelfde gebeurtenis.”

 

ASR betoogde dat op grond van deze bepaling fraude bij de claim op de inboedelverzekering ook de terugvordering van de uitkering op de woonhuisverzekering rechtvaardigde. Verzekerde heeft dat bestreden.

 

Uitspraak gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Met betrekking tot de inboedelschade stelde het hof vast dat tot op zekere hoogte inderdaad was gefraudeerd. Het gevolg daarvan was dat de gehele uitkering voor de inboedelschade kon worden teruggevorderd (ook voor het deel waarvoor geen fraude was vastgesteld). Het hof ging echter niet mee in het betoog van ASR dat óók de volledige uitkering voor de opstalschade terugbetaald zou moeten worden; dat zou naar het oordeel van het hof disproportioneel zijn. In zoverre rechtvaardigt de misleiding volgens het hof niet het verval van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 slot BW, van welk artikel niet ten nadele van de verzekeringnemer mag worden afgeweken (artikel 7:943 lid 2 BW).

 

Het hof vond voor dit oordeel steun in de wetsgeschiedenis zoals die door de Hoge Raad werd aangehaald in het Lorus-horloge-arrest (ECLI:NL:HR:2004:AQ8089). Uit deze wetsgeschiedenis blijkt dat de rechter bij toepassing van de sanctie van het verval van het recht op uitkering, de mogelijkheid heeft met de bijzonderheden van elk geval rekening te houden. Daarom kan de rechter afhankelijk van de zwaarte van het bedrog een meer passende, proportionele sanctie toepassen. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat frauduleus handelen slechts betrekking heeft op één van de verschillende vorderingen die de verzekerde onder verschillende rubrieken van de polis heeft ingediend, zoals in dit geval aan de orde was.

 

Conclusie

Wanneer een verzekerde fraude heeft gepleegd bij de ene verzekering, betekent dat niet automatisch dat de verzekerde ook geen recht op uitkering meer heeft onder de andere verzekering. Het hof acht een dergelijke sanctie disproportioneel.