Silvio Palper

Silvio Palper

Advocaat

In een eerder blog schreef ik al dat bedrijfsongevallen met regelmaat voorkomen. In de rechtspraak zien wij regelmatig zaken voorbijkomen, waarbij geprocedeerd wordt over de vraag of een werkgever aansprakelijk te houden is voor het bedrijfsongeval. Om te komen tot aansprakelijkheid van de werkgever op grond van artikel 7:658 BW, moet een werknemer stellen en zo nodig bewijzen dat schade geleden is in de uitoefening van de werkzaamheden.

Als de werknemer slaagt in het bewijs van deze twee aspecten, dan is de aansprakelijkheid van de werkgever in beginsel gegeven. De lat om te komen tot aansprakelijkheid van een werkgever lijkt daarmee niet al te hoog te liggen. Het is echter geen zekerheid dat de werknemer slaagt in het op hem rustende bewijs, zoals ook blijkt uit de volgende twee uitspraken.

1. Het vonnis van de rechtbank Limburg van 28 augustus 2024

(ECLI:NL:RBLIM:2024:5775)

Deze zaak draaide om een bedrijfsongeval dat volgens de benadeelde op 3 oktober 2017 heeft plaatsgevonden. Naar eigen zeggen heeft de benadeelde bij het legen van een kliko letsel aan zijn schouder opgelopen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de benadeelde schouderletsel heeft. Wel twisten partijen over de vraag of deze schouderklachten het gevolg zijn van een bedrijfsongeval.

 

In een tussenvonnis heeft de rechter overwogen dat het aan de benadeelde is om aan te tonen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Om bewijs te leveren van zijn stellingen heeft de benadeelde zichzelf, twee collega’s en een leidinggevende doen horen als getuigen. De rechter kwam tot de conclusie dat deze getuigenverhoren onvoldoende bewijs geleverd hebben dat de schouderklachten in de uitoefening van de werkzaamheden ontstaan zijn. Daarbij overweegt de rechter ook dat de orthopedisch chirurg genoteerd heeft dat er naar zijn mening sprake is van een al langer bestaande cuffscheur.

 

De rechter concludeert daarom dat de benadeelde niet geslaagd is in het leveren van de op hem rustende bewijslast. De benadeelde kon niet met een redelijke mate van zekerheid bewijzen dat de schouderklachten ontstaan waren in de uitoefening van de werkzaamheden. De rechter heeft daarom de vordering van de benadeelde afgewezen.

 

2. Het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 april 2025

(ECLI:NL:RBZWB:2025:1901)

In deze zaak is de benadeelde een procedure gestart tegen zijn oud-werkgever, omdat hij, zo stelt hij, op zaterdag 22 februari 2020 enkelletsel heeft opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden. Op 22 februari 2020 was hij als enige werkzaam in het gebouw van zijn oud werkgever toen op enig moment een deur achter hem dichtviel. De sleutel van die deur had hij niet bij zich, waardoor hij de deur open moest trappen om zichzelf te bevrijden. Daarbij heeft hij naar eigen zeggen enkel letsel opgelopen.

 

Na het ongeval heeft de benadeelde geen melding gemaakt van het incident bij zijn oud-werkgever. Hij heeft zich zeven maanden ná het incident ziekgemeld, zonder daarbij een reden voor de ziekmelding te vermelden. In die tussenliggende zeven maanden heeft hij gewoon doorgewerkt, zonder dat hij klachten of beperkingen heeft geuit of melding heeft gemaakt van het incident bij collega’s of leidinggevenden.

 

Ter onderbouwing van zijn stelling dat het enkelletsel ontstaan is in de uitoefening van de werkzaamheden, wijst de benadeelde onder meer op het medisch dossier. Hij heeft informatie overgelegd van de huisarts en de orthopedisch chirurg. Uit deze informatie blijkt echter dat de benadeelde pas na 4,5 maand naar de huisarts is gegaan en pas na zeven maanden naar de orthopedisch chirurg. Hoewel de medici in de informatie bevestigen dat het letsel zou kunnen ontstaan door het intrappen van de deur, is dit voor de rechter onvoldoende, omdat het, gelet op de verstreken tijd, niet uit te sluiten is dat het letsel door een andere oorzaak of op een ander moment kan zijn ontstaan.

 

De overgelegde informatie is dan ook te weinig om aan te nemen dat het enkelletsel ontstaan is in de uitoefening van de werkzaamheden. Ook de verklaringen van de partner en moeder van de benadeelde kunnen hem daar niet bij helpen. Deze verklaringen zijn 3,5 jaar na het incident opgesteld en de rechter kan niet uitsluiten dat de familieverhouding met zich meebrengt dat de moeder en de partner van de benadeelde door de belangen van de benadeelde zijn beïnvloed. De rechter concludeert dan ook dat niet aangetoond is dat het letsel aan de enkel is ontstaan door het incident. De vordering wordt dan ook afgewezen.