In dit artikel staat centraal wat de gevolgen zijn voor de tenuitvoerlegging van ‘buitenlandse’ burgerlijke vonnissen indien het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie niet vóór het eind van de overgangsperiode tot een regeling komen, hetgeen gezien de moeizame onderhandelingen afgelopen jaren bepaald niet ondenkbaar is.
Brexit op 31 januari 2020
Op 31 januari 2020 is het waarschijnlijk zo ver; B-day. Het Verenigd Koninkrijk verlaat de Europese Unie, mits het Britse en het Europese parlement instemmen met het Brexit akkoord Gelukkig geen harde Brexit, zoals gevreesd. Desalniettemin neemt dit akkoord de onzekerheid over de gevolgen van de Brexit niet weg. Vanaf het moment van uittreding zal namelijk een overgangsfase in werking treden die duurt tot en met 31 december 2020, met een mogelijke verlenging van twee jaar. In deze overgangsfase blijven alle Europese regels en wetten voor het Verenigd Koninkrijk van kracht, tenzij in het akkoord anders geregeld (Art. 126 Terugtrekkingsakkoord.). Maar wat gebeurt er na deze overgangsfase? Het is blijkens het akkoord de bedoeling dat over talloze onderwerpen in de overgangsperiode wordt onderhandeld. Wat als de Europese Unie en het Verenigd koninkrijk dan nog niet tot overeenstemming komen?
Tenuitvoerlegging van burgerlijke vonnissen; nu en straks
In de huidige situatie kunnen burgerlijke vonnissen binnen de Europese Unie op grond van de EEX-Verordening II gemakkelijk ten uitvoer worden gelegd. Door deze verordening hebben partijen uit de lidstaten geen verklaring van uitvoerbaarheid, een zogenaamde exequatur, meer nodig als zij een vonnis ten uitvoer willen leggen in een andere lidstaat. Zij hoeven dus geen afzonderlijke procedure meer te volgen in het land van tenuitvoerlegging. Hierdoor wordt binnen Europa een ‘vrij verkeer van vonnissen’ bereikt. Het is nog maar de vraag of deze luxe na de overgangsperiode nog wel zo vanzelfsprekend is. Als niets wordt overeengekomen over de tenuitvoerlegging van vonnissen, hoe kan een Nederlandse partij dan in de toekomst een vonnis ten uitvoer leggen in het Verenigd Koninkrijk? En vice versa?
Het ziet er naar uit dat we in dat geval moeten terugvallen op een verdrag uit 1967. Voordat de executie van vonnissen Europees werd geregeld, gold tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk een bilateraal Verdrag betreffende de wederkerige erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke zaken. Met de komst van de Europese verdragen werd dit bilaterale verdrag vervangen. Het ligt voor de hand dat het bilaterale verdrag weer tussen partijen opleeft. Het is namelijk nooit formeel buiten werking gesteld.
Voor de praktijk betekent dit het volgende:
- Een in Nederland gewezen vonnis kan slechts in het Verenigd Koninkrijk ten uitvoer worden gelegd indien de schuldeiser zich op de door het aangezochte gerecht voorgeschreven wijze met een verzoek om registratie heeft gemeld bij The High Court of Justice (Engeland en Wales), the Court of Session (Schotland) of the Supreme Court of Judicature (Noord-Ierland). Dit verzoek om registratie dient vergezeld te gaan van een gewaarmerkt afschrift van het volledige vonnis, een beëdigde verklaring omtrent de gegevens die naar de voorschriften van het aangezochte worden verlangd en een vertaling in de Engelse taal van elk geschrift door een beëdigd vertaler of diplomatieke of consulaire ambtenaar van een van de Hoge Verdragsluitende Partijen.
- Een in het Verenigd Koninkrijk gewezen vonnis kan enkel in Nederland ten uitvoer worden gelegd indien de schuldeiser overeenkomstig de wijze die het voor de tenuitvoerlegging aangezochte gerecht in Nederland voorschrijft, een verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging richt tot de rechtbank van het arrondissement waar de schuldenaar woonplaats of vermogen heeft. Dit verzoek dient vergezeld te gaan van een gewaarmerkt afschrift van het vonnis, een door het oorspronkelijk gerecht verstrekt geschrift met daarop de bijzonderheden van de procedure en een weergave van de gronden waarop de beslissing berustte, en indien het aangezochte gerecht dat verlangt: een vertaling in de Nederlandse taal van elk geschrift.
Conclusie
Zeker is dat een no-deal in de overgangsfase, dankzij het herleefde bilaterale verdrag uit 1967, geen desastreuze gevolgen zal hebben voor de tenuitvoerlegging van burgerlijke vonnissen. Nederlandse of Britse partijen hoeven hun zaak niet opnieuw aan te brengen in het land waarin zij hun vonnis ten uitvoer gelegd willen hebben. Zeker is echter ook dat partijen meer handelingen moeten gaan verrichten dan onder de Europese verordening het geval is, nu door het bilaterale verdrag in tegenstelling tot de verordening wel weer een machtiging van de rechtbank in de aangezochte lidstaat wordt vereist. We zullen dus moeten terugvallen op een meer dan vijftig jaar oude regeling en dit is maar één van de vele consequenties die de Brexit zal hebben.