Met een redelijke mate van zekerheid kan een rechter oordelen dat niet-aangetekende brieven zijn verzonden/ontvangen

Is een niet-aangetekende brief verzonden en heeft de wederpartij deze ontvangen? Op deze vraag heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 augustus 2019 een antwoord gegeven (ECLI:NL:GHARL:2019:6539).

Waar ging het over?

In deze zaak was de Mercedes-Benz van appellant in de nacht van 31 december 2016 op 1 januari 2017 uitgebrand. Appellant had enkele weken voor de brandstichting zijn auto bij Achmea verzekerd tegen brandschade. Appellant betaalde echter zijn premie (in die tijd) niet. Dit had tot gevolg dat Achmea appellant tweemaal een brief stuurde (op 14 november 2016 en 29 november 2016) waarin appellant werd verzocht het openstaande premiebedrag over te maken. Verder stond in de brieven dat appellant op tijd moest betalen, omdat hij anders niet meer zou zijn verzekerd (in brief 1) en dat de verzekering zou stoppen bij niet tijdige betaling (in brief 2).

 

Pas op 2 januari 2017 – dus nadat zijn auto was uitgebrand – heeft appellant de openstaande bedragen betaald. Op diezelfde dag melde appellant de schade aan zijn auto bij Achmea. Appellant kreeg van Achmea te horen dat zijn verzekering geen dekking bood vanwege premieachterstand. Appellant was het hier niet mee eens en startte een procedure. Hij vorderde van Achmea uitkering van het schadebedrag. Hij stelde dat hij niet wist van de premieachterstand, hij ontkende dat hij de brieven heeft ontvangen en hij betwistte dat Achmea de brieven heeft verstuurd.

 

De rechtbank droeg Achmea op om te bewijzen dat de twee brieven waren verzonden en op het adres van appellant waren aangekomen. Hierin slaagde Achmea, zo oordeelde de rechtbank. Appellant ging tegen dit oordeel in hoger beroep.

Wat oordeelt het gerechtshof?

Het hof stelt voorop dat in een geval als dit voor bewijs niet noodzakelijk is dat het te bewijzen feit onomstotelijk komt vast te staan, maar dat een redelijke mate van zekerheid volstaat. Vervolgens behandelt het hof het door Achmea geleverde bewijs. Dit betreft een tweetal getuigen.

 

Getuige 1 is een functioneel beheerder van Achmea die de logistieke stromen op het gebied van printen, mailen, archiveren en dergelijke controleert. Deze getuige heeft een stroomschema gemaakt en aan de hand daarvan aangetoond dat de brief is aangeboden aan Canon, dat zorgt voor het printen en verzendklaar maken en ter post aanbieden van de brieven aan PostNL. Volgens deze medewerker zijn alle brieven, die door Achmea zijn opgesteld en door Canon zijn verwerkt, ook aan PostNL aangeboden. In het geval daar een verschil in zou hebben gezeten, ook al zou het maar om één brief gaan, dan zou het systeem al een storing hebben gemeld, hetgeen op de betreffende dagen niet het geval is geweest, aldus de medewerker.

 

Getuige 2 is een medewerker bij PostNL. Deze heeft verklaard dat niet met honderd procent zekerheid te bewijzen is dat niet-aangetekende post (waar het in deze kwestie om draait) is bezorgd. In dit geval staat echter op de brief een normaal adres, waren er geen bezorgklachten over dit adres of de nabije omgeving, was toentertijd geen sprake van disfunctionerend personeel bij PostNL en stond het adres evenmin bekend als problematisch. Verder komt slechts zeer incidenteel voor dat brieven niet bezorgd worden omdat ze in het bedrijf zelf kwijt raken, aldus de medewerker.

 

Het hof komt tot de conclusie dat beide verklaringen betrouwbaar zijn. Dit maakt volgens het hof ook aannemelijk dat de brieven zijn bezorgd. Verder acht het hof het ongeloofwaardig dat twee brieven binnen PostNL zoek zouden zijn geraakt. Dit brengt met zich dat appellant ook in hoger beroep achter het net vist.

Conclusie

Deze uitspraak laat zien dat, ondanks dat een partij betwist dat niet-aangetekende brieven zijn verstuurd en dat hij deze heeft ontvangen, de rechter toch met behulp van bewijs “met een redelijke mate van zekerheid” tot het oordeel kan komen dat de brieven zijn verzonden en dat deze zijn ontvangen.