De zoon van mevrouw A en meneer B is namens de horecazaak die zijn vader (meneer B) exploiteert een leaseovereenkomst aangegaan. Op enig moment is de zoon om het leven gekomen bij een ernstig ongeval en daarbij is de leaseauto verloren gegaan.

De leasemaatschappij spreekt mevrouw A en meneer B aan tot betaling van de resterende leasetermijnen. Meneer B stelt echter dat hij geen leaseovereenkomst is aangegaan en dat de handtekening onder de leaseovereenkomst die voor zijn handtekening moet doorgaan, niet door hem is gezet. Meneer B stelt dat zijn zoon zijn handtekening heeft vervalst.

 

Vervalsing of niet, de leasemaatschappij houdt voet bij stuk en wil de resterende leasetermijnen betaald zien. Mevrouw A en meneer B blijven eveneens bij hun standpunt en stellen dat de handtekening is vervalst en dat zij niet gehouden zijn tot betaling.

Oordeel kantonrechter: meneer B moet betalen

De kantonrechter heeft de leasemaatschappij opgedragen bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de overeenkomst namens de horecazaak door meneer B is ondertekend. Dit leidt ertoe dat de kantonrechter de vorderingen van de leasemaatschappij toewijst.

Het oordeel van het hof

Mevrouw A en meneer B gaan in hoger beroep. Het hof is van oordeel dat op basis van het rapport van de handschriftdeskundige en de in hoger beroep aanvullend overgelegde verklaringen van mevrouw A en meneer B is komen vast te staan dat de handtekening onder de leaseovereenkomst niet van meneer B is en dus is vervalst door zijn zoon. Echter, aan meneer B wordt toegerekend dat de leasemaatschappij de valse handtekening voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs mocht houden. Het vonnis van de kantonrechter wordt derhalve in stand gehouden.

Het hof motiveert haar uitspraak als volgt.

Alhoewel het hof is gebleken dat de handtekening is vervalst, staat vast dat de leasemaatschappij de handtekening van meneer B wel voor echt heeft gehouden en het hof is van oordeel dat de leasemaatschappij ook redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat die handtekening van meneer B zelf afkomstig was. De overeenkomst is immers door tussenkomst van een tussenpersoon gesloten, die de noodzakelijke gegevens (waaronder persoonlijke documenten van mevrouw A en meneer B, zoals de IB-aangifte en een verklaring van goed betaalgedrag van de hypotheekverstrekker van mevrouw A en meneer B) heeft verzameld en de identiteit van de contractspartij heeft geverifieerd door middel van een legitimatiebewijs van mevrouw A en meneer B. En daarbij geldt volgens het hof dat ook niet is gebleken, uit onderzoek van deskundigen of andere informatie, dat de handtekening op het document aanleiding gaf of had moeten geven tot een vermoeden van vervalsing.

Bijzondere omstandigheden

Wel is de vraag vervolgens aan de orde of er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat meneer B valt toe te rekenen dat de leasemaatschappij de vervalste handtekening voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs heeft mogen houden. Het hof overweegt dan het volgende:

 

“Wanneer iemand door zich valselijk als een ander voor te doen iets voor die ander verklaart geldt als uitgangspunt dat die ander zich tegen degene tot wie de verklaring is gericht erop kan beroepen dat de verklaring niet van hem afkomstig is, ook wanneer de geadresseerde heeft aangenomen en redelijkerwijs mocht aannemen dat de verklaring wel van die ander afkomstig was. Uit het beginsel dat ten grondslag ligt aan de artikelen 3:35, 3:36, 3:61 lid 2 en 6:147 BW vloeit evenwel voort dat dit onder omstandigheden anders kan zijn. Deze omstandigheden moeten dan wel van dien aard zijn dat zij rechtvaardigen dat aan degene voor wie valselijk iets is verklaard, geheel of ten dele wordt toegerekend dat geadresseerde de verklaring voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs mocht houden.”

 

Bij deze beoordeling kan onder meer een rol spelen in hoeverre partijen adequate voorzorgsmaatregelen hebben genomen om te voorkomen dat een derde in staat is zich voor een van hen uit te geven.

 

Het hof oordeelt vervolgens dat zich in deze zaak bijzondere omstandigheden voordoen die rechtvaardigen dat de vervalste handtekening aan meneer B wordt toegerekend. De zoon had allereerst volledige toegang tot de financiële gegevens van de horecazaak, maar had daarnaast ook de beschikking over persoonlijke documenten van zijn ouders (zonder dat daarvoor een reden voor is gebleken). Daarbij is gebleken dat meneer B zijn e-mailberichten niet las en dit geheel aan zijn kinderen overliet. Hierdoor was de zoon in staat de benodigde documenten ter verkrijging van de leaseovereenkomst op naam van de horecazaak met een vervalste handtekening per e-mail te verzenden en de eerste leasetermijnen te voldoen, zonder dat meneer B daar inzicht in had of daarop toezicht uitoefende. Sterker nog, in de periode na de contractsluiting tot de datum van het ongeval heeft meneer B niet ingegrepen, terwijl hij op enig moment wel bekend raakte met de transactie die zijn zoon was aangegaan. Dat meneer B de precieze details niet kende, maakt dit niet anders, aldus het hof.

Conclusie

Meneer B wist voldoende om de noodzaak te moeten voelen tot annulering van de overeenkomst over te gaan en door dit na te laten, heeft meneer B er aan bijgedragen dat de leasemaatschappij ervan uit mocht gaan dat meneer B de leaseovereenkomst zelf was aangegaan. Meneer B is dus als contractspartij gebonden aan de leaseovereenkomst en nakoming daarvan.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 december 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11254