Het gerechtshof Den Haag oordeelde in het arrest van 12 november 2024 (ECLI:NL:GHDHA:2024:1997) dat er geen sprake was van ononderbroken bezit gedurende twintig jaar en daarom geen sprake was van bevrijdende verjaring. Het geplaatste hekwerk kwalificeerde wel als een bezitsdaad. De omstandigheid dat het hekwerk op de in bezit genomen strook grond tijdelijk was weggehaald om te worden vervangen, zorgde er echter voor dat de lopende verjaringstermijn werd afgebroken en weer opnieuw was aangevangen. Het beroep op bevrijdende verjaring slaagde niet.
Waar gaat de zaak over?
De eigenaren van een woning (hierna: “Bewoners”) hebben een strook grond naast hun oprit in gebruik voor (onder meer) het parkeren van fietsen en voertuigen. Deze strook grond is eigendom van SLO, een onderwijsstichting. De rechtsvoorgangers van de Bewoners hadden de strook grond al sinds 1985 in gebruik en daar op enig moment bestrating aangebracht. Vanaf 1996 was de strook grond omheind met een hekwerk, waardoor de strook grond bij de oprit werd getrokken en niet meer toegankelijk was voor derden. Omdat het hekwerk in vervallen staat verkeerde, is het hekwerk in 2004 gedeeltelijk verwijderd, waardoor de strook grond vrij toegankelijk was vanaf de openbare weg. Aangenomen wordt dat er sinds 2010 een nieuw hekwerk aanwezig was dat de strook grond niet langer toegankelijk maakte voor derden. De Bewoners hebben dit hekwerk sinds 2019 – toen zij eigenaar van de woning zijn geworden – in stand gehouden en het gebruik van de strook grond voortgezet.
De Bewoners hebben zich op het standpunt gesteld dat zij als gevolg van dit gebruik en het omheinen van de strook grond door bevrijdende verjaring daarvan eigenaar zijn geworden. Daarom verzoeken zij SLO om mee te werken aan vastlegging van de nieuwe eigendomsverhoudingen in het Kadaster. SLO betwist dat sprake is van eigendomsverkrijging door verjaring en weigert haar medewerking te verlenen, waarna de Bewoners het geschil aan de rechter hebben voorgelegd. In eerste aanleg heeft de rechtbank het beroep op bevrijdende verjaring afgewezen, waarna de Bewoners hoger beroep hebben ingesteld.
Wél sprake van bezit
Het hof oordeelt allereerst weinig verrassend dat (onder meer) het parkeren van fietsen en voertuigen op de strook grond en het bestraten van de strook grond als op zichzelf staande machtsuitoefeningen moeten worden aangemerkt die voor inbezitneming van de strook grond onvoldoende zijn. Het plaatsen van het hekwerk, waardoor de strook grond bij de oprit van de Bewoners wordt getrokken en niet vrij toegankelijk is voor derden, kwalificeert (eveneens weinig verrassend) wél als een bezitsdaad.
Saillant detail is hier natuurlijk dat het hekwerk sinds 2004 gedeeltelijk is verwijderd, waardoor de strook vanaf de openbare weg voor derden toegankelijk was. Het hof neemt aan dat (in ieder geval) niet eerder dan 2010 een nieuw hekwerk is geplaatst. Hier speelt de vraag of – ondanks het ontbreken van een gedeelte van het hekwerk tussen 2004 en 2010 – sprake was van onafgebroken bezit vanaf het moment dat het hekwerk werd geplaatst in 1996.
Onafgebroken bezit?
Het hof overweegt dat bevrijdende verjaring berust op het beginsel dat na zeker tijdsverloop het recht zich bij de feiten dient aan te sluiten ter bevordering van de rechtszekerheid. De ander moet zich in die periode zodanig hebben gedragen dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert dat hij eigenaar is. Dit is het kenbaarheidsvereiste. Of daar sprake van is, moet naar objectieve maatstaven worden beoordeeld.
Doordat de omheining in 2004 gedeeltelijk was verdwenen, was de strook openbaar vanaf dat moment voor iedereen toegankelijk. Vanaf dat moment was dus niet meer naar buiten kenbaar dat de rechtsvoorgangers van de Bewoners meenden eigenaar van de strook te zijn. Het hof overweegt dat SLO daardoor gedurende een groot deel van de verjaringstermijn redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn van de eigendomspretentie van de Bewoners en dat van haar redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat zij daartegen actie ondernam.
Het hof acht dit oordeel bovendien in lijn met artikel 3:117 BW. Dit artikel bepaalt dat een bezitter van een goed het bezit verliest, wanneer hij het goed kennelijk prijsgeeft, of wanneer een ander het bezit van het goed verkrijgt. De Bewoners verweren zich door te stellen dat het hekwerk slechts vervangen werd in de betreffende periode en dat zij zodoende het bezit nooit kennelijk hebben prijsgegeven. Het hof oordeelt dat met de vervanging van het hekwerk enige tijd gemoeid kan en mag zijn zonder dat dit gevolgen heeft voor de voortduring van het bezit. Het hof overweegt echter dat het vervangen van een hekwerk in een dergelijk geval niet langer dan één jaar mag duren. Het hof zoekt daarbij aanknoping bij de termijnen genoemd in de artikelen 3:103 BW en 3:125 lid 1 BW. Uit deze bepalingen volgt dat in het geval van onvrijwillig bezitsverlies een lopende verjaringstermijn niet wordt afgebroken, wanneer het bezit binnen één jaar weer wordt terugverkregen door de bezitter.
Het hof overweegt dat de vervangingstermijn van één jaar in ruime mate is overschreden, omdat het hekwerk in 2004 gedeeltelijk is verwijderd en het vervangen van het hekwerk vermoedelijk pas in 2010 (zes jaar later) is begonnen. Het hof concludeert dat de Bewoners het bezit in 2004 hebben prijsgegeven, waardoor de lopende verjaringstermijn op dat moment is afgebroken. Pas vanaf het plaatsen van het nieuwe hekwerk in (op zijn vroegst) 2010 is een nieuwe verjaringstermijn aangevangen. Omdat vanaf dat moment nog geen sprake was van onafgebroken bezit gedurende twintig jaar oordeelt het hof dat geen sprake is van bevrijdende verjaring.
Het hof overweegt in het licht van het voorgaande nog dat er een onwenselijke situatie ontstaat indien ervan wordt uitgegaan dat de rechtsvoorgangers van de Bewoners het bezit van de strook in de periode tussen afbraak en vervanging van het hekwerk niet kennelijk hebben prijsgegeven. De Bewoners zouden in dat geval bezitter blijven, terwijl dit na (gedeeltelijke) afbraak van het hekwerk niet meer objectief kenbaar is en de grondeigenaar dus niet op de hoogte kan zijn van de inbreuk op zijn eigendomsrecht. Het hof overweegt dat het in deze situatie wel moet concluderen dat het bezit van de strook grond is prijsgegeven om het systeem van de kenbaarheid te waarborgen.
Belang voor de praktijk
Uit dit arrest volgt dat het weghalen van (een gedeelte van) een omheining – waardoor grond weer voor iedereen toegankelijk is – ervoor kan zorgen dat bezit wordt prijsgegeven en een lopende verjaringstermijn wordt afgebroken. Van het prijsgeven van bezit is in ieder geval geen sprake als de omheining binnen één jaar nadat deze is weggehaald, weer wordt teruggeplaatst.
Meer informatie?
Wilt u meer weten over dit onderwerp? Neem dan contact met ons op.


