Terugkijkend op het afgelopen jaar en voorzichtig vooruitkijkend, behandel ik in deze bijdrage de opzettelijk misleidende mededelingen van een derde jegens verzekeraar. Een onderwerp waarover de Hoge Raad dit jaar oordeelde dat verzekeraar zich tegenover de derde niet kan beroepen op verval van uitkering ex artikel 7:941 lid 5 BW.

Allianz c.s./X – Geen analoge toepassing artikel 7:941 lid 5 BW bij slachtoffer

Het ongeval

 

Een arrest dat onder de kerstboom niet mag ontbreken, is het arrest van de Hoge Raad van 6 juli 2018 (Allianz c.s./X). De zaak betrof een relatie WAM-verzekeraar/derde. Aanleiding was een aanrijding tussen een Allianz-WAM-verzekerde en een andere bestuurder (hierna: “zoon”).

 

De uiteindelijk verweerster in cassatie (hierna: “moeder”) had zich na het ongeluk (op grond van artikel 6 WAM) tot Allianz gewend als verzekeraar van de persoon die de aanrijding had veroorzaakt met de mededeling dat zij schade had geleden als gevolg van het ongeval.

De betrokkenheid van moeder

Tijdens de procedure ontstond het vermoeden dat de moeder zich ten tijde van het ongeval niet in de auto van de zoon had bevonden. De getuigenverklaringen die moeder had overgelegd ter onderbouwing van haar betrokkenheid bij het ongeval bleken vals, waarna moeder, zoon en de andere betrokkenen werden veroordeeld voor meineed en valsheid in geschrifte.

Geding in feitelijke instanties

De rechtbank Rotterdam oordeelde op 19 februari 2014 dat moeder er niet in geslaagd was te bewijzen dat zij zich in de auto bevond ten tijde van de aanrijding. De rechtbank wees de vordering van moeder dan ook af. Het gerechtshof Den Haag oordeelde in hoger beroep echter dat moeder was geslaagd in het bewijs dat zij zich tijdens de aanrijding in de auto bevond.

Cassatie – geen directe of analoge toepassing artikel 7:941 lid 5 BW

In cassatie betoogde Allianz dat via analoge toepassing van artikel 7:941 lid 5 BW de rechten van moeder zouden vervallen, omdat zij verzekeraar (niet haar verzekeraar) onjuist had geïnformeerd.

 

De Hoge Raad oordeelde (overigens ten overvloede) dat de informatieplicht van de verzekerde of tot uitkering gerechtigde in het geval een derde aanspraak maakt op vergoeding van schade niet van toepassing is. Niet rechtstreeks, omdat geen sprake is van een contractuele band tussen verzekeraar en derde. Ook niet analoog. De Hoge Raad oordeelde dat een verval van recht op uitkering dermate verstrekkend is dat een wettelijke basis is vereist voor het aanvaarden van deze sanctie. De Hoge Raad ziet daarmee geen plaats voor een buitenwettelijke regel welke neerkomt op verval van recht.

 

Op basis van bovenstaande uitspraak is duidelijk dat artikel 7:941 lid 5 BW niet (analoog) kan worden toegepast jegens een frauderend slachtoffer. Dit plaatst de verzekeraar in de lastige positie dat het frauderend slachtoffer niet eenvoudig is af te rekenen op zijn daden.

Praktische gevolgen

Zoals beloofd, wordt ook vooruit gekeken. Het arrest van de Hoge Raad laat, naast het oordeel over artikel 7:941 lid 5 BW, ook zien dat in het geval van een frauderend slachtoffer wel bijzondere eisen kunnen worden gesteld aan de waardering van het overige door het slachtoffer gepresenteerde bewijs. In de praktijk zal het er op neer kunnen komen dat het slachtoffer geen uitkering toekomt omdat hij zijn schade tegen de achtergrond van zijn overige stellingen niet kan bewijzen. De aldus beschreven uitkomst (geen uitkering) wordt dan echter niet bereikt via de binnenbocht van het verval van recht, maar via de bewijswaardering. Voer voor procedures dus.

Meer informatie

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Stijn de Zwart, E: stijn.dezwart@nysingh.nl | T: 038 425 91 56 | M: 06 51 21 98 87.