Ondanks dat de grondstofprijzen momenteel flink onder druk staan, blijft het onderwerp onvoorziene prijsstijgingen actueel.

Ook in de afgelopen jaren van economische crisis waren er sterke prijsschommelingen van bijvoorbeeld aluminium. Denk ook aan de abrupte stijging van de brandstofkosten voor rijdend materieel door de afschaffing van “rode diesel” per 2013. Een opdrachtgever in de bouw doet er verstandig aan het doorberekenen van een prijsstijging contractueel zorgvuldig aan banden te leggen. Daarbij gaat het helaas regelmatig mis.

 

Ter illustratie de uitspraak van de Raad van Arbitrage voor de Bouw van 9 juni 2015 (nr. 35.130).

 

In dat geschil was sprake van een explosieve stijging van de staalprijzen, kort vóór het begin van de economische crisis in 2008. De onderaannemer – ingeschakeld voor het leveren en aanbrengen van wapeningstaal – maakte aanspraak op bijbetaling. De hoofdaannemer wees de aanspraak af, onder andere met het argument dat de overeengekomen prijs vast is tot het eind van het werk en dat geen verrekening van wijzigingen in materiaalkosten zal plaatsvinden. Het beroep op het prijsvastbeding slaagt niet, want de onderaannemer kon zich beroepen op de wettelijke regeling van kostenverhogende omstandigheden (artikel 7:753 Burgerlijk Wetboek). Dat wetartikel houdt in dat als na het sluiten van het contract zich een kostenstijging voordoet zonder dat die aan de aannemer kan worden toegerekend en zonder dat de aannemer daarmee bij zijn offerte rekening behoefde te houden, de rechter de aanneemsom kan aanpassen. De onderaannemer had aannemelijk gemaakt dat de prijsstijging is veroorzaakt door de toegenomen vraag naar staal in China en dat hij dit feit – zelfs als speler op de staalmarkt – niet heeft kunnen zien aankomen. De aanneemsom mocht om die reden worden aangepast.

 

Opdrachtgevers van bouwwerken trekken hieruit de volgende les: ter vermijding van aanspraken wegens onverwachte kostenstijgingen dient een opdrachtgever naast het contracteren met een prijsvastbeding ook de genoemde wettelijke bepaling contractueel uit te sluiten.

 

In dat geval resteert voor de (onder)aannemer bij onvoorziene kostenstijgingen de regeling van artikel 6:258 Burgerlijk Wetboek. Enkel deze wettelijke regeling biedt echter meestal geen grondslag voor de aannemer om een onverwacht aanmerkelijke kostenstijging te kunnen doorberekenen aan de opdrachtgever. Deze wetsbepaling is namelijk geschreven voor gevallen waarbij een zodanige kostenstijging niet in de risicosfeer ligt van degene die ermee wordt geconfronteerd. Wanneer een kostenstijging (hoe aanmerkelijk ook) in het maatschappelijk verkeer voor risico dient te komen van degene die deze kostenstijging wenst door te berekenen, heeft hij geen aanspraak tegenover de opdrachtgever. Een aannemer, die van het leveren en aanbrengen van bouwmaterialen zijn bedrijf maakt, draagt in veel gevallen het (ondernemers)risico van onverwacht gestegen kosten van die bouwmaterialen.

 

In bouwcontracten waarop de bepalingen van de UAV (1989 of 2012) van toepassing zijn, zal een aannemer geen beroep (willen) doen op artikel 6:258 Burgerlijk Wetboek. De regeling van § 47 UAV voorziet namelijk in gevallen van aanmerkelijke kostenstijgingen, terwijl dit wetsartikel ervan uitgaat dat het contract hiervoor géén voorziening geeft. De regeling van § 47 UAV komt goeddeels overeen met artikel 7:753 Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat voor een beroep op § 47 UAV de extra drempel geldt dat de kostenstijging “aanzienlijk” moet zijn. De rechtspraak drukt een zodanige kostenstijging uit in een bepaald – wisselend – percentage van de aanneemsom. Tegenwoordig wordt § 47 vaak (via het bestek) contractueel uitgesloten. Daarmee is de aannemer géén aanspraak wegens kostenstijgingen ontnomen. Integendeel, de aannemer kan ‘terugvallen’ op de soepelere regeling van artikel 7:753 Burgerlijk Wetboek. De opdrachtgever die op zeker wil spelen, sluit dus zowel artikel 7:753 Burgerlijk Wetboek als § 47 UAV contractueel uit. En voor de hoofdaannemer die niet tussen wal en schip wil vallen: vergeet niet “back-to-back” te contracteren met de onderaannemer of leverancier.