Jamie Rousseau

Jamie Rousseau

Advocaat

Op 13 augustus 2025 boog de rechtbank Rotterdam zich over de vraag of een motorrijder aansprakelijk is voor de schade van een passagier die ernstig letsel opliep, nadat zij – mede door haar verminderde fysieke gesteldheid – van de motor viel tijdens het optrekken (ECLI:NL:RBROT:2025:10740). Volgens de rechtbank droegen zowel de bestuurder als de passagier in gelijke mate bij aan het ontstaan van het ongeval. De rechtbank meende dat sprake is van 50% eigen schuld aan de zijde van de passagier, maar paste een billijkheidscorrectie toe, waardoor de WAM-verzekeraar van de bestuurder uiteindelijk gehouden is tot vergoeding van 75% van de schade.

Feiten en procesverloop

Het gaat in deze zaak om een vrouw die op oudejaarsnacht 2021/2022 ernstig gewond raakte toen zij als passagier achterop de motor van haar (ex-)vriend zat. De motor was aangepast met een ‘verlengde achterbrug’, maar was na deze wijziging niet herkeurd door de RDW, wat op grond van art. 98 WVW wel verplicht is. De motor had bovendien geen standaard passagierszitje; de bestuurder had alleen een los zitje zonder rugsteun gemonteerd. Tijdens het optrekken op een kruispunt viel de vrouw achterover van de motor en liep zij zwaar letsel op in de vorm van een dwarslaesie, hersenletsel en een verlamming van haar dominante rechterarm.

 

In deze procedure vorderde zij bij de rechtbank een verklaring voor recht dat de bestuurder van de motor aansprakelijk is voor haar schade. Zij wees er in dit verband op dat de motor na aanpassing met de verlengde achterbrug, in strijd met art. 98 WVW, niet was herkeurd door de RDW. Daarnaast meende zij dat de bestuurder in het algemeen, maar zeker gezien de omstandigheden van het geval, “zeer langzaam en zorgvuldig” had moeten optrekken. Met die omstandigheden van het geval doelde zij op haar minder goede fysieke conditie doordat zij in de dagen op en voorafgaand aan het ongeval een protonenbestraling had ondergaan wegens bij haar geconstateerde borstkanker. De vrouw meende dat de motorrijder, door dit een en ander na te laten, onzorgvuldig jegens haar zou hebben gehandeld (in de zin van art. 6:162 BW).

 

De verzekeraar van de motorrijder verweerde zich hiertegen en stelde zich (met een beroep op art. 6:163 BW) op het standpunt dat de wettelijke plicht om de motor na aanpassing te laten herkeuren niet bedoeld zou zijn om te beschermen tegen schade zoals de vrouw die heeft geleden (letsel door een val van een motor). Daarnaast stelde de verzekeraar zich op het standpunt dat sprake zou zijn van eigen schuld (art. 6:101 BW) aan de zijde van de vrouw, zodat de eventuele vergoedingsplicht van de verzekeraar zou moeten worden verminderd.

 

Oordeel van de rechtbank

 

De rechtbank oordeelde dat de bestuurder inderdaad onrechtmatig heeft gehandeld door de motor niet te laten herkeuren na de aanpassing met de verlengde achterbrug. Volgens de rechtbank is de keuringsplicht van art. 98 WVW wel degelijk bedoeld om de veiligheid van passagiers te waarborgen. Omdat de motor (naar de rechtbank aanneemt) vermoedelijk zou zijn afgekeurd bij herkeuring, achtte de rechtbank het aannemelijk dat het ongeval in de hypothetische situatie waarin de motor wel voor herkeuring zou zijn aangeboden bij de RDW, niet zou hebben plaatsgevonden. Daarmee is het vereiste causaal verband tussen het niet-herkeuren en het ongeval ook gegeven.

 

Daarnaast vond de rechtbank dat de bestuurder extra voorzichtig had moeten zijn, gezien de medische toestand van de passagier. Hij wist namelijk dat zij die dag een bestraling had ondergaan en dat zij zich bij eerdere behandelingen ook niet lekker voelde. Volgens de rechtbank had hij haar dan ook niet als passagier moeten meenemen, of in elk geval zijn rijgedrag daarop moeten aanpassen. Er was echter geen bewijs dat de bestuurder als een ‘snelheidsduivel’ heeft gereden.

 

De rechtbank vond echter ook dat de vrouw, gezien haar fysieke conditie en de aard van de motor (hoog zitje, geen rugsteun), niet als passagier had moeten meerijden. Dit werd haar als eigen schuld aangerekend. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat beide partijen in gelijke mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade (50/50). Echter, gezien het zeer zware letsel van de vrouw, haar leeftijd en mede rekening houdend met het feit dat zij naast haar zorgverzekering geen verzekering voor dit ongeval had, achtte de rechtbank een billijkheidscorrectie van 25% gerechtvaardigd. Daardoor is de verzekeraar van de motorrijder gehouden om 75% van de schade van de vrouw te vergoeden.