Anna van Gijssel

Anna van Gijssel

Advocaat

In twee uitspraken van 30 september 2025 (ECLI:NL:CRVB:2025:1380 en ECLI:NL:CRVB:2025:1276) wijkt de Raad af van de uitspraken van 16 augustus 2023. In laatstgenoemde uitspraken had de Raad bepaald dat het college het uurtarief voor een pgb voor inzet uit het sociaal netwerk moet laten aansluiten bij het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de vergelijkbare schaal in de geldende cao VVT. De Raad ziet nu aanleiding om deze uitspraken terug te draaien.

Aanleiding: kamerbrief ‘Stand van zaken pgb’

Aanleiding voor de Raad om de uitspraken van 16 augustus 2023 opnieuw tegen het licht te houden is de kamerbrief ‘Stand van zaken pgb’ van 20 december 2024 van de staatssecretaris van Langdurige en Maatschappelijke Zorg. Daarin heeft zij de plannen omtrent de tarieven voor informele zorgverleners, in elk geval voor de Wmo 2015 en de Jeugdwet, uiteengezet.

 

De staatssecretaris heeft daarin gereageerd op de uitspraken van 16 augustus 2023 en meegedeeld dat zij de verhoging van de gemeentelijke tarieven voor informele zorg verdedigbaar vindt voor de groep die door gemeenten als informele zorgverleners worden aangemerkt, maar wel een meerjarige zorgopleiding of langjarige praktijkervaring hebben. Voor zorgverleners afkomstig uit het sociaal netwerk is dit gevolg van de uitspraken van 16 augustus 2023 volgens de staatssecretaris onwenselijk.

 

De Raad leidt uit de kamerbrief af dat bij hulpverleners uit het sociaal netwerk een pgb-tarief, gebaseerd op het wettelijk minimumloon, veelal toereikend is. De Raad heeft onder meer in de nadrukkelijk blijkende wens van de staatssecretaris om voor het sociaal netwerk een pgb-tarief op het niveau van het wettelijk minimumloon te kunnen (blijven) hanteren, aanleiding gezien de eerdere uitspraken opnieuw tegen het licht te houden.

 

De Raad overweegt daarom in beide zaken dat een bepaling in de gemeentelijke verordening, waarin als pgb-tarief voor het sociaal netwerk het minimumloon is vermeld, niet reeds om die reden onverbindend is. De Raad motiveert dit als volgt (rov. 5.7 resp. 4.6):

“Door bij een persoon uit het sociaal netwerk minimaal uit te gaan van het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de vergelijkbare geldende cao, zal voor personen uit het sociaal netwerk een hoger uurtarief kunnen gelden dan voor professionals die vergelijkbaar werk verrichten. Dit is een onwenselijk gevolg van de uitspraken van 16 augustus 2023 en past ook niet bij de door de wetgever voorgestane tariefdifferentiatie.

 

“De wetgever heeft het aan de gemeenteraad willen overlaten om te bepalen welk pgb tarief in welke situatie toereikend is. De wetgever heeft daarvoor bepalend geacht, dat per gemeente kan verschillen wat een toereikend tarief is en dat al voldoende wetgeving beschikbaar is waaraan de gemeenteraad zich bij de vaststelling van pgb-tarieven zal moeten houden. Voor wat betreft de inzet uit het sociaal netwerk is daarbij gewezen op de Wml als minimumtarief. Hierop is ook gewezen bij de wijziging van de Regeling Jeugdwet. Anders dan is vermeld in de uitspraken van 16 augustus 2023, is een bepaling in de Verordening, waarin als pgb-tarief voor het sociaal netwerk het minimumloon is vermeld, niet reeds daarom onverbindend.”

Uitspraken zijn gunstig voor gemeenten

Voor gemeenten zijn dit gunstige uitspraken omdat op deze manier de voordelen voor gemeenten om pgb’s mogelijk te maken, zoals voorzien door de wetgever, ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd. Immers, de wetgever heeft overwogen dat het budget voor een gemeente als alternatief voor zorg in natura slechts zinnig is, wanneer het budget lager is dan de kosten van een voorziening die voor een gemeente door een aanbieder worden geleverd (Kamerstukken II, 2013-2014, 33684, nr. 3). De Raad oordeelt daarom terecht dat de gevolgen van de uitspraken van 16 augustus 2023 voor de pgb’s voor inzet vanuit het sociaal netwerk niet passen bij de voorgestane tariefdifferentatie.

 

Overigens hebben al verschillende rechtbanken in 2024 geoordeeld dat de uitspraken van 16 augustus 2023 niet zouden moeten gelden voor de Jeugdwet (zie onder meer ECLI:NL:RBZWB:2024:4238 en ECLI:NL:RBNNE:2024:4405). De Raad sluit zich daar nu dus bij aan en gaat nog verder door deze uitspraken ook voor de Wmo 2015 te herzien.