De uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 30 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:238 geeft een goed voorbeeld van de moeilijkheden waarin een overheid verzeild kan raken wanneer zij het verzet van omwonenden tegen een project onderschat en vervolgens vanwege dat verzet het project niet langer wil uitvoeren.

De gemeente Amsterdam had gecontracteerd met kunstenaar Schaap. Het contract hield in “de opdracht voor een kunstwerk in de openbare ruimte van de Theophile de Bockstrook”. Voor de plaatsing van het kunstwerk wordt ook een omgevingsvergunning verleend, die in beroep stand houdt.

 

Wanneer het verzet van buurtbewoners tegen het kunstwerk toeneemt houdt de gemeente eerst vast aan plaatsing, maar later gaat zij alsnog overstag. Met Schaap pleegt zij vervolgens overleg over plaatsing op een andere locatie, maar dat overleg leidt niet tot overeenstemming. Schaap vraagt vervolgens in kort geding nakoming van de overeenkomst. De Rechtbank wijst haar vorderingen af, maar in dit hoger beroep komt het Hof tot een ander oordeel.

 

Het eerste verweer van de gemeente luidt dat de overeenkomst de gemeente alleen tot afname van het kunstwerk en niet ook tot plaatsing verplicht.  Hoewel nergens met zoveel woorden over een plaatsingsverplichting wordt gesproken, meent het Hof dat de overeenkomst gezien haar bewoordingen moet worden uitgelegd als een overeenkomst van opdracht die ook tot plaatsing van het kunstwerk strekt en wel, in elk geval in beginsel, aan de Theophile de Bockstraat in Amsterdam. Het Hof acht daartoe ook van belang dat het kunstwerk van aanvang af specifiek voor die locatie is bedoeld en ontworpen.

 

Het Hof oordeelt vervolgens dat de gemeente ondanks de overeenkomst mocht afzien van plaatsing van het kunstwerk aan de Theophile de Bockstraat. Het Hof stelt daarbij voorop dat de overeenkomst behoort te worden uitgelegd met inachtneming van de eisen van redelijkheid en billijkheid, waarbij ook met de belangen van derden (in dit geval: de buurtbewoners) rekening dient te worden gehouden. Na een afweging van deze belangen oordeelt het Hof dat onvoldoende zeker is dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat de gemeente, toen zij besloot het kunstwerk niet te plaatsen, de belangen onjuist heeft gewogen. De gemeente wordt wel veroordeeld om in overleg met Schaap op zoek te gaan naar een alternatieve locatie en daartoe een door Schaap opgesteld stappenplan te volgen, een en ander op straffe van een dwangsom. Aan het opleggen van de dwangsom ligt de volgende overweging ten grondslag:

De Gemeente heeft weliswaar aangevoerd dat een dwangsomveroordeling niet nodig is omdat zij zich aan een veroordeling zal houden, maar het hof is van oordeel dat van die toezegging in het licht van de gang van zaken van de afgelopen jaren en het aandeel van de gemeente daarin, voor Schaap onvoldoende zekerheid uitgaat dat de Gemeente thans voortvarend zal meewerken.

In deze laatste overweging klinkt door dat de gemeente naar het oordeel van het Hof weliswaar mocht afzien van plaatsing van het kunstwerk op de oorspronkelijk beoogde locatie, maar vervolgens te lichtzinnig met de belangen van kunstenaar Schaap is omgegaan. Daarmee vond het Hof een gulden middenweg uit het wespennest dat mede (en misschien wel vooral) door toedoen van de gemeente was ontstaan.

Meer informatie

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Bas ten Kate, E: bas.tenkate@nysingh.nl | T: 026 357 57 19 | M: 06 53 18 12 14.