HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:315
Inleiding
Bij graaf-, bagger- en/of boorwerkzaamheden ontstaan soms kabel- en/of leidingschades. Dit kan leiden tot discussies over de aansprakelijkheid, maar ook tot geschillen over de hoogte van de gevorderde schade. Dat houdt met name verband met de omstandigheid dat de schade vaak wordt hersteld door de netbeheerder zelf en de kosten vervolgens worden doorbelast aan de veroorzaker van de schade. Vaak zijn deze kosten hoger dan wanneer de schade was hersteld door een “reguliere” aannemer.
Meeùs wordt als assurantietussenpersoon van (onder meer) aannemers, met enige regelmaat geconfronteerd met deze problematiek en voert discussies met netbeheerders over de tarieven die in rekening worden gebracht. Met een van deze netbeheerders, Liander, is zij daarom overeengekomen om bij prorogatie (art. 329 Rv) aan het hof de vraag voor te leggen naar een objectieve maatstaf die bij de afhandeling van schades kan worden gehanteerd. Uitgangspunt voor beide partijen is dat abstracte schadeberekening dient te worden toegepast om de schade te begroten en dat daarbij dient te worden aangesloten bij het tarief van een ‘bekwaam reparateur’.
Liander meent dat kan worden aangesloten bij de tarieven die een ‘representatieve groep Nederlandse beheerders van gas-en elektriciteitsnetten’ bij het herstel van leidingschades voor werkzaamheden van het eigen personeel in rekening pleegt te brengen. In dit kader wijst Liander erop dat het gaat om storingsherstel dat Liander slechts in eigen beheer kan verrichten. Tot 1 januari 2019 mochten netbeheerders deze werkzaamheden, op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, bovendien slechts door eigen medewerkers laten verrichten.
Meeùs stelt dat moet worden aangesloten bij het gemiddelde tarief dat ‘een representatieve groep Nederlandse aannemingsbedrijven’ in soortgelijke gevallen in rekening brengt. Meeùs wijst er in dit kader op dat de rechter in gevallen van zaakschade dient te abstraheren van de omstandigheden die de bijzondere situatie van de benadeelde eigenaar betreffen.
Hof
Het hof stelt Meeùs in het gelijk. Het hof overweegt dat geen rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat Liander en de andere netbeheerders bij uitsluiting in eigen beheer storingen detecteren en herstellen. Verder stelt het hof vast dat een vrije markt ontbreekt en dat ook overigens onvoldoende objectieve aanknopingspunten zijn aangereikt om de door Liander gehanteerde tarieven zonder meer als juist te aanvaarden.
Het hof oordeelt dan ook dat (voor een abstracte schadebegroting) niet zonder meer de tarieven die de netbeheerders zelf hanteren als uitgangspunt moeten dienen, maar gezocht moet worden naar een benadering van wat commerciële bedrijven voor dergelijke werkzaamheden in rekening zouden brengen indien wel sprake zou zijn van een (min of meer) vrije markt.
Hoge Raad
De Hoge Raad stelt als uitgangspunt voorop dat schade in beginsel concreet moet worden berekend: de benadeelde moet zoveel mogelijk in de toestand worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Dat betekent dat alle omstandigheden van het concrete geval in acht genomen moeten worden. Van een of meer van deze omstandigheden kan, op praktische gronden en om reden van billijkheid, worden geabstraheerd.
In gevallen van zaaksbeschadiging, zo vervolgt de Hoge Raad, dient de rechter de schade volgens vaste rechtspraak op de voet van artikel 6:97 BW, waarin is bepaald dat de rechter de schade moet begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is, echter abstract te berekenen. Bij zaaksbeschadiging is uitgangspunt dat de eigenaar door de beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan. Volgens vaste rechtspraak zal het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt, in het algemeen gelijk zijn aan de – naar objectieve maatstaven berekende – kosten die met het herstel zijn gemoeid. De aard van zodanige schade rechtvaardigt dat de rechter bij het begroten daarvan in beginsel abstraheert van omstandigheden die de bijzondere situatie van de benadeelde eigenaar betreffen.
Deze uitgangspunten past de Hoge Raad vervolgens toe op de vraag welke wijze van schadeberekening het meest met de aard van leidingschade in overeenstemming is. Veronderstellenderwijs gaat de Hoge Raad er hierbij vanuit dat, zoals Liander heeft gesteld, zij het storingsherstel slechts door eigen medewerkers kon laten uitvoeren en tot 1 januari 2019 ook alleen door eigen medewerkers mocht laten uitvoeren.
De Hoge Raad komt tot een ander oordeel dan het hof en oordeelt dat als de aard van de werkzaamheden die voor Liander als netbeheerder met storingsherstel zijn gemoeid, meebrengt dat deze werkzaamheden feitelijk alleen door medewerkers van Liander kunnen worden uitgevoerd, of, tot 1 januari 2019, dat deze werkzaamheden wettelijk alleen door eigen medewerkers van Liander mochten worden uitgevoerd, niet van deze omstandigheden moet worden geabstraheerd. Die abstractie zou te zeer in strijd komen met het uitgangspunt dat de werkelijke schade van de benadeelde moet worden vergoed. De door een storing veroorzaakte schade moet in zo’n geval te worden begroot op de naar objectieve maatstaven vast te stellen kosten die een netbeheerder maakt om een dergelijke storing met inzet van eigen medewerkers te verhelpen.
De Hoge Raad vindt het oordeel van het hof dat de tarieven die Liander hanteert niet in een vrije markt tot stand komen (omdat een vrije markt ontbreekt) niet onbegrijpelijk. Dat betekent dat vergelijking met tarieven van andere netbeheerders een onvoldoende objectief aanknopingspunt is. Ook het standpunt van het hof dat Liander overigens onvoldoende objectieve aanknopingspunten heeft verschaft ter rechtvaardiging van de door haar gehanteerde tarieven acht de Hoge Raad niet onbegrijpelijk. Gelet hierop heeft Liander geen belang heeft bij vernietiging van de uitspraak en is het cassatieberoep bij gebrek aan belang verworpen.
Conclusie
De Hoge Raad oordeelt weliswaar dat Liander terecht betoogt dat niet geabstraheerd moet worden van de omstandigheid dat werkzaamheden feitelijk en/of wettelijk alleen door medewerkers van Liander kunnen en/of mogen worden uitgevoerd, maar dit heeft niet tot gevolg dat Liander zonder meer haar eigen kosten kan doorberekenen. Ook onder deze omstandigheden moet de schade worden begroot op de naar objectieve maatstaven vast te stellen kosten die een netbeheerder maakt om de storing te verhelpen.
Uit dit arrest kan dus worden afgeleid dat het zinvol kan zijn verweer te voeren tegen een door een netbeheerder gepresenteerde rekening voor herstel van een kabel- en/of leidingschade. De leidingbeheerder kan niet (zonder meer) volstaan met een verwijzing naar de door haar personeel gemaakte kosten, maar zal de schade (nader) moeten onderbouwen. Gelet op de (soms) grote verschillen in de gehanteerde tarieven kan dit zeer de moeite waard zijn.