Ten aanzien van gezichtspunt nr. 9 (het ondernemerschap) had Hof Amsterdam aan de Hoge Raad zogenoemde prejudiciële vragen gesteld die er in de kern op neerkomen of en zo ja hoe het ‘ondernemerschap’ betrokken moet worden bij de kwalificatievraag. Vandaag (21 februari 2025) heeft de Hoge Raad deze vragen beantwoord.

De Hoge Raad geeft aan dat er bewust geen rangorde is aangebracht in de 9 gezichtspunten, want op dat terrein is wetgeving (wet Vbar) in voorbereiding. De Hoge Raad ziet ook nu geen aanleiding om alsnog een rangorde aan te brengen. De omstandigheid of en hoe een werker zich in het economisch verkeer gedraagt (denk aan reputatie, acquisitie, aantal opdrachten, duur opdrachten, bedrijfskleding etc.) is niet van een ander gewicht dan de andere gezichtspunten. Oftewel, het gezichtspunt ondernemerschap is niet meer doorslaggevend dan een ander gezichtspunt in de beoordeling of sprake is van een zzp’er of werknemer.

Wat betekent dit nu voor de praktijk?

Eigenlijk zijn we weer terug bij de basis. Er dient een zogenoemde holistische weging plaats te vinden op basis van alle omstandigheden van het geval (dus alle 9 gezichtspunten en ten aanzien van ondernemerschap zowel in- als extern) om te kunnen beoordelen of sprake is van een zzp’er of een werknemer. Als de zzp’er zich als ondernemer gedraagt, dan is dat op zichzelf niet doorslaggevend. Maar… de Hoge Raad geeft ook aan: in de situatie dat twee werkenden hetzelfde werk doen voor dezelfde opdrachtgever en de één gedraagt zich wel als ondernemer en de andere niet (of minder), de beoordeling kan zijn dat de ene werker kwalificeert als een zzp’er en de andere als een werknemer.

Slotsom: als de zzp’er zich gedraagt als ondernemer, helpt dat natuurlijk om schijnzelfstandigheid te voorkomen.

Mocht u behoefte hebben aan advies over uw opdrachtovereenkomsten, dan kunt u zich altijd bij ons melden.